zondag 23 november 2008

Dieven en een smokkelaar

Luid blaffend stormt de zwarte labrador op me af. Ik zie hem pas op het laatste moment aankomen, probeer hem te ontwijken, maar het is te laat. Hij heeft me te pakken. Nou ja, mijn rugtas dan. ´Komt u maar even mee´, zegt het Uniform. Ik kom wel even mee. Half wakker sta ik tien seconden later een beetje dom te grinniken, omringd door enkele andere Officieel Geklede Mannen, die meer aandacht hebben voor mijn vrouwelijke rondingen dan voor de inhoud van de inmiddels omgekeerde tas. ´Que lindo, que bonito´, kreunt er eentje onder zijn niet zo smakelijk geurende adem. Ik besluit tijdelijk doof te zijn en kijk smekend naar het Uniform, die onverstoorbaar mijn boeken, toiletspullen, camera, krokodil en anti-diarree door de hond laat besnuffelen, om het daarna achteloos over de tafel en grond te verdelen. Achter mij is de bus inmiddels weer helemaal vol. Het is drie uur ´s nachts en ik sta midden in de Andes op de grens tussen Argentinië en Chili te bibberen onder de volle maan. ´Heeft u fruit bij u´, vraagt het Uniform. Nee. ´Weet u dit zeker?´Vrijwel. Nu de slaapzak - wat natuurlijk de ultieme verstopplaats voor illegaal fruit is, dat begrijpt u. De hond kwijlt er wat in weg maar vindt niets. ´Mevrouw, u heeft echt geen fruit?´ wordt mij nogmaals gevraagd. Nee, maar wel 5 gram coke, 3 joints en wat crack, antwoord ik in mijn hoofd. Veel minder belangrijk dan fruit. Na mijn spullen weer bij elkaar te hebben gezocht loop ik weg, maar wordt op de voet gevolgd door de zwarte labrador. Weer de tas open. Uiteindelijk gaat er bij mij een lichtje branden. ´Is het misschien dit?´ vraag ik, terwijl ik mijn zak met vier dagen oud brood en honing omhoog houd. De honing is gaan lekken en is nu een heerlijk voedzame mix geworden met mijn aanstaande ontbijt. ´AAaaaaaaaaaaaah´, zegt het Uniform, belangrijk knikkend naar de Andere Officieel Geklede Mannen, die met moeite hun blik van mijn achterse losscheuren en instemmend terugknikken. ´AAaaaaah. Is not allowed. No!´ Dat had ik natuurlijk moeten weten. Ik zet mijn onschuldigste blik op. Ik wilde echt geen honing smokkelen, ik beloof het! Ze laten me gaan. Zonder ontbijt.

Santiago interesseert me een dag en dan vertrek ik naar het prachtige Valparaiso, dat niet voor niets op de Unesco werelderfgoed lijst staat. De kleurige, op heuvels gebouwde stad ligt aan een baai en ik zie eindelijk na maanden de zee weer. Vanaf het moment dat ik langs het strand loop voel ik me weer rustig en gelukkig en besluit enkele dagen te schrijven en na te denken op deze fantastische plek.

Op een middag schuifel ik in mijn eentje door de straten van de op een heuvel gebouwde wijk Cerro Concepción en besluit dat dit toch wel een perfecte plek zou zijn om beroofd te worden. Eerder die week werd ik al door twee Enge Mannen gevolgd wat door twee anderen (mijn achttienjarige kennis uit Mexico en de ontzettend gezellige homo van het hostel) werd opgemerkt, die me vervolgens kwamen redden. Ik was mij echter van geen gevaar bewust en baalde stiekem van het feit dat ik nu nog steeds geen stoer berovingsverhaal had, zoals het Franse meisje uit het hostel die op diezelfde dag wél haar tas van haar rug gesleurd voelde worden. Ik wacht al twee en een halve maand op mijn dief, maar die wil maar niet op komen dagen. Niet dat ik nou zo graag mijn spullen kwijt wil, maar ik wil graag van het gevoel dat telkens ´de volgende keer is het jouw beurt´ zegt, af.

Terug naar de smalle straatjes, waar ik telkens weer mijn camera tevoorschijn haal om de muurschilderingen of kleuren van de huizen vast te leggen in de namiddagzon. Ik kom af en toe iemand tegen, maar het is grotendeels een uitgestorven onoverzichtelijk stratenstelsel waar ik vrolijk in verdwaal. Een perfecte plaats om mijn spullen te verliezen, lijkt mij. Dus neem ik de nodige voorzorgsmaatregelen -mijn dagboek en cd met foto´s in mijn hand, mijn camera binnenin mijn tas aan mijn pink, zodat als iemand eraan trekt ze alleen mijn Lonely Planet en lege portemonnee te pakken hebben. Geld in mijn favoriete beurs, de BH. Achter me hoor ik voetstappen. Is het niet vreselijk dom om hier alleen te lopen? Wat als ze wapens hebben? Ze komen dichterbij. Ik voel de neiging om te gaan rennen, maar doe het niet. De voetstappen versnellen. Mijn hartslag ook. Ik weet dat De Dief nu vlak achter me is en draai me in een flits om... Twee touristen maken een foto van een hek. Twee katten spelen op een richel. Waar is De Dief nou? Er is geen spoor van hem te bekennen. Opgelucht, en licht teleurgesteld, vervolg ik mijn weg langs de muurschilderingen. Het is dag 161 en ik ben al weer niet beroofd.

donderdag 13 november 2008

Alleen

Het is klam en zweterig onder het dunne laken waaronder ik wakker word. Het is mijn eerste nacht weer alleen en ik ben meteen weer geplaagd door zware dromen. Ik moet eruit, want mijn tas die ik voor het gemak in een grote puinhoop heb veranderd, moet ingepakt. Vanavond met de bus naar Mendoza, weer naar het westen, het binnenland in. Mijn vrienden zijn een dag eerder vertrokken en de stilte van hun afwezigheid is ongenadig. Niemand om mee te praten. Niemand om vast te houden.

Ik ben zo dom geweest mij weer over te geven aan mijn gevoel en net te doen of dit nooit zou gebeuren. Ik wist dat ik alleen achter zou blijven, dat zij naar Brazilie en vervolgens terug naar Engeland moesten. Maar als je wilt kun je dat best een tijd negeren. Het was alsof ik iemand anders aankeek toen ik mij naar de badkamer had gesleept en een grauwe reflectie in de spiegel zag. Ik vreet mezelf weer op omdat ik niet wil voelen wat ik voel, niet van iemand wil houden, echt niet.

Als ik mijn moneybelt open vind ik een klein kaartje waarop een hartje is getekend, met daaronder de woorden 'onverwacht hart'. Maandenlang heb ik foto's gemaakt van alle onverwachte hartvormen die ik tegenkwam, maar dit is de beste die ik tot nu toe heb gevonden.

Ik dwaal doelloos in de stad en zie de vrouwen van de Plaza de Mayo hun wekelijkse herinneringsmars lopen, waarin de verdwenen verzetsstrijders worden herdacht. Verdwijningen waren orde van de dag in de Dirty War. De strijders werden opgepakt, de kinderen bij hun oma's achtergelaten of als adoptiekinderen verscheept naar andere landen. Deze oma's, die nooit meer een spoor van hun zonen en dochters zouden vinden, liepen elke dag een stil protest over de Plaza. De in verdwenen generatie, waarschijnlijk in zee gedumpt of verbrand, wordt vandaag nog steeds herdacht en de vrouwen van de Plaza de Mayo zijn een begrip geworden.

De stad is heet en lawaaierig. De zwerfkinderen bedelen met een verveelde uitdrukking op hun smerige gezichtjes. In de tram loopt een klein meisje dat niet ouder kan zijn dan 4 verdwaasd rond. Een hoopje jongens ligt te snurken. Eentje vindt een groot stuk aangevreten kip in het vuilnis -een goede dag. Ik weet dat ik geluk heb, dat ik rijk ben, dat er niets te klagen valt, behalve een grote lege plek in twee harten. Maar zelfs dat gaat over. Heb ik gehoord.

woensdag 5 november 2008

Steden

Het is maandagmiddag, half een, en ik sta in een opgepropte metro mij te verrukken over het feit dat het hier net zo ruikt als in de metro in New York. Naar metaal, zweet, roet, afval en vaag schoonmaakmiddel dus. Op straat lopen mensen in alle kleuren en maten langs mij heen, zonder dat mijn verschijning hun overdenkingen onderbreekt. Een ambulance komt gierend van angst langs terwijl ik voor de derde maal de Avenue de 9 julio -een van de breedste straten van de wereld- probeer over te steken. Een bedelaar trekt aan mijn arm, een jonge man duwt een flyer voor een botoxbehandeling in mijn handen. De zon schijnt vrolijk maar de mensen rennen rond om hun ongetwijfeld ontzettend belangrijke zaken te regelen. Ik word niet gezien. Ik voel mij thuis.

De eenzaamheid die samengaat met het rondwandelen in een onbekende stad, met verrassende pleinen, parken, musea, begraafplaatsen, en een geschiedenis die mijn maag doet omkeren, is verslavend. Het is heerlijk om niet gekend te worden, om nergens te zijn, om genegeerd te worden, om je te voelen krimpen, zodra je je realiseert dat al bovenstaande dingen niet nodig zijn voor geluk. Deze stad is van mij. Ik vind het verfrissend om opeens weer na te denken over dingen kopen, dingen die ik opeens weer nodig heb, zoals nieuwe kleren, en make up, en misschien een geurtje? De invloed van deze omgeving is vreselijk sterk en ik moet hard om lachen, want hoe graag ik het ook wil, ik kan de charmes en verleidingen van advertenties, etalages, en andere mensen niet weerstaan, tenzij ik weer vlucht naar een plaats waar dit niet bestaat, zoals slechts enkele dagen geleden, in Paraguay.

Na enkele dagen ´vast´ te hebben gezeten in de woestijn in Chili -bussen over de grens gaan maar twee keer in de week, en de eerstvolgende was vol-, en een verrassend slechte biefstuk te hebben gegeten in Salta, Argentinie, vertrek ik naar Asuncion, de hoofdstad van Paraguay. Want hoewel je geen reiziger zult vinden die vrijwillig de hoofdstad van de knokkelkoorts bezoekt, was ik wel benieuwd hoe dit land er uit zou zien. Ik zie ontzettend veel dingen, zoals een mooi plein met omgewaaide bomen, het ministerie van defensie en een man die op klaarlichte dag tegen een niet zo vreselijk lelijk standbeeld staat te plassen. Ciudad del Este is nog veel geweldiger. Het afval ligt lekker te rotten op elke straathoek, nee, zelfs in het midden van de weg, en in de goot. Half verroeste honden met enkele missende ledematen spelen vrolijk pakkertje. Hele families kamperen op een grasveld naast het busstation, waar de kampvuren ´s avonds gezellig knetteren en kinderen in de modder of het afval wroeten. Zij hoeven lekker nooit naar school. Ik wou dat ik hier woonde.

Buenos Aires voelt dus meteen als een thuis en ik besluit dat ik hier lekker lang ga blijven, en lekker alles ga doen waar ik zin in heb, wat ervoor zorgt dat ik op dag twee de hele dag thuis zit met een ongekende kater, enkele slechte dvd´s en een halfslachtige poging om de verkiezingen te kijken, waarbij ik tot 5 keer toe in slaap val waarna ik besluit de vier trappen naar bed op te strompelen. Ik wou dat ik al het water van de Iguazu watervallen kon drinken, zodat ik me misschien wat beter zou voelen. In plaats daarvan vecht ik tegen mijn staat van ontbinding met slaap, koffie en een huilbui en na dat alles een ontdekkingsreis door de Argentijnse hoofdstad. En voel me gillend gelukkig.