vrijdag 24 juli 2009

Thuis

Hoofdpijn wekt me en het duurt lang voordat ik begrijp dat ik thuis ben, thuis in Adelaide. De magpies zingen hun vreemde liedjes voor het raam, de zon schijnt, en op de gang discussieren mensen over iets onbelangrijks. De geur van schoonmaakmiddel en eucaliptusboom dringt door de kieren, mijn voeten zijn warm en ik draai me nog een keer om.

Twee weken eerder. Een klein medisch centrum in de bergen, waar Rijke Mensen hun skivakantie doorbrengen. Ik zit naast een zoon en zijn vader. Hij heeft, net als vorig jaar, zijn pols gebroken. Aan de andere kant zit een engelse jongen met een schouder uit de kom. Stoere verhalen over snowboards, three-sixties, snelheid, en irritante kinderen die in de weg skien murmelen door de wachtruimte. ´U mag meekomen,´ glimlacht een zuster, en ik hink achter haar aan de afdeling radiologie op, klim op het tafeltje en prop mijn voet in het fotoapparaat. Een minuut later zit ik weer buiten en aan de beurt om mijn Spectaculaire Verhaal te vertellen. ´Ik heb een wandeling gemaakt en ben uitgegleden.´ De gezichten veranderen van geinteresseerd in verveeld; mijn verhaal voegt weinig toe. Ik benadruk nog even dat het een Heel Lange tocht was en dat het Heel Erg pijn doet maar het mag niet baten. De aandacht is al weer bij een volgend sneeuwslachtoffer.

Met een verband, een ontstekingsremmende creme en het advies vooral niet te lopen klim ik de straat naar mijn hostel op. Mijn laatste week in Nieuw Zeeland zal ik voornamelijk zittend doorbrengen, voordat ik van dit prachtige stuk aarde naar de grote leegte van Australie vlieg.

Sommige plekken veranderen niet. Het is avond en ik kom na een lange dag in het park in Brisbane aan op het vliegveld van Adelaide. Het is er nog steeds klein en saai. De vriend die mij ophoudt is nog steeds groot en praat nog steeds hard. De weg naar Uni Hall zou ik met mijn ogen dicht kunnen rijden. En als we daar aankomen staat er nog steeds lavendel op het bordes, maken de deuren bij het opengaan hetzelfde geluid, en zelfs de geur van getoast brood en alcohol is gebleven. Het enige verschil is dat ik, en vele bekenden, er niet meer wonen. Maar onbekenden hebben gauw genoeg een naam en na een dag rondscheuren langs wijngaarden en alle mogelijke wijnen proeven voelt het alsof ik nooit ben vertrokken.

dinsdag 7 juli 2009

Vliegende bananenschil

Het is een prachtige heldere winterdag. Aan de linkerkant liggen de Zuiderlijke Alpen besneeuwd te schitteren, aan de rechterkant staat dicht regenwoud met daarachter de ocean. De zon schijnt, de radio aan. En dan besluit je dat het een prachtige dag is om uit een vliegtuig te springen.

Ergens in een ver verleden ben je je verstand verloren, wat heeft geresulteerd in het ongetraind beklimmen van een 6100 meter hoge berg in Bolivia zonder reddingsploeg, kamperen op enkele bankjes in verschillende parken, wandelen in -35, een vijfdaagse busreis zonder noemenswaardige maaltijden. Het gaf je vorige week de moed om een solotrektocht te maken van 55 kilometer in twee en een halve dag, waarvan anderhalve dag regen. Natte sokken die ruiken naar oud brood, grote bloederige tenen en een loopneus. Uit een vliegtuig springen is dus niet meer dan een logische gedachte, op zo'n prachtige dag.

Het lot heeft echter beslist dat dit niet van een leien dakje zal gaan. De buschauffeur, zo vriendelijk even te bellen, zegt dat er geen plekken meer zijn voor de komende drie dagen. Na jezelf twintig minuten lang erg zielig te hebben gevonden besluit je toch zelf nog eens te bellen. De vrolijke mevrouw aan de andere kant van de gletsjer zegt dat er nog één plek is, maar dat ze je niet op komen halen. Nu is het zo dat er geen bussen gaan in deze regio, en taxis zijn er niet. Bij hostel 1 vraag je of de gerimpelde receptionist niet een auto te leen heeft, of je kan brengen. Neen. Bij hostel 2 vraag je twee Vrolijke Fransen hetzelfde, neen. Er zit maar een ding op: liften. Bij het pompstation rolt net een man, ronder dan hij lang is, een pick-up truck uit. 'Gaat u naar Fox Glacier?' vraag je Lief en Onschuldig glimlachend. Hij neemt je mee en vertelt je levensverhalen zoals je die alleen van wegwerkers kunt horen. En zet je voor de deur af.

Een landingsbaan die niet veel meer is dan een grasveld, een vliegtuig dat klinkt als zomer op Ameland. Blauwe lucht, vogels, zon. Een vliegpak waardoor je op een Michelinmannetje lijkt en een Hongaar die Laslo heet en vertelt dat alles goed komt. Aan hem vastgeklikt achterin het toestel gepropt, voor je een vader en zoon. En dan de lucht in. Je wacht op de angst maar die komt niet, er is alleen verbazing over de wonderlijke dingen die je ziet; Mount Cook, Nieuw Zeelands hoogste berg, de Fox gletsjer, regenwoud, en de Abel Tasmanzee. De zon reflecteert op het water en de zwarte piloot lacht net als in een Amerikaanse film. Dan gaat de deur open, de wind sleurt je bijna het vliegtuig uit, je doet de banaan. Ja, de banaan, buik naar voren, benen naar achteren. En hopla naar beneden. De angst, die er toch zou moeten zijn is nergens te vinden. Want je vliegt. En het is heerlijk.

Achter je voel je Laslo je op de schouders tikken, je doet je armen wijd. Vijfenveertig seconden lang kijk je neer op bergen, de oceaan, de velden, de wouden, terwijl de snelheid je gezicht naar achteren duwt. Plop. Parachute open. Stilte. Als een bananenschil wieg je op de wind, naar de grond. Wat was er beter dan vandaag als banaan uit een vliegtuig springen? Niets. Inderdaad.

woensdag 1 juli 2009

Regen

'Wat doe je hier?'
'Ik ben op reis.'
'Maar het is winter.'
'Ja.'
'Nou, wat doe je hier dan.'
'Ik ben onderweg.'
'Waarheen?'

Naar morgen? Naar de volgende plek? Naar huis?

'Alleen?'
'Ja.'
'Ben je niet bang?'

Het is grijs, ja. Het is koud, ja. Het is hier winter. Sneeuw bedekt de bergtoppen die hoog genoeg zijn, de lagere gedeelten moeten het doen met regen. De dennebomen, die overal groeien vanwege de snelle groeitijd en het sterke hout, geven de heuvels een diepgroene kleur die geen seizoen verraadt. De palmbomen waaien soepeltjes in de stormwind. Regen slaat in mijn gezicht. Ik kijk dan ook niet op dat ik deze vragen voor de zoveelste keer krijg. Landen opzoeken doe je in het juiste seizoen, hoor ik ze denken.

Het voordeel van nu reizen is allereerst dat er een stuk minder anderen met hetzelfde idee zijn. Hoewel het hier nog steeds krioelt van de Duitsers, Engelsen en Ieren, kan ik me voorstellen dat het totale gekte is in de zomer. Zou het niet vreemd zijn hier te wonen, in deze uithoek van de wereld, waar constant mensen vanuit andere continenten op bezoek komen?

Ten tweede hebben de mensen het met je te doen, omdat het zo koud is, en omdat je er zo verregend uitziet. Ze zetten je bij een open haard en maken thee voor je, of soep. Sommigen zelfs een bed. Want, of je nou gestoord bent of niet, er moet wel voor je gezorgd worden. Dat is een fijn gevoel. De echte vriendelijkheid en gastvrijheid van de Kiwi's -niet te verwarren met de vrucht of vogel- is indrukwekkend.

En dan zijn er alle prachtige dingen, de heuvels, de bergen, de ontelbare bochten in de weg, de vogeltjes met gele buikjes, de blauwe zee, de rode aarde. Trektochten door sneeuw en over werkende vulkanen, heet water dat zomaar gratis uit de grond komt. En als ik dan ergens in een bos de lucht grijs zie worden en de wind voel aanzwellen, zeg ik zachtjes, terwijl ik de terugtocht nog even uitstel:

Ik hou van regen.
Ik hou van storm.
Ik ben niet bang.