zaterdag 20 december 2008

Buik

Dat het er klein en donker zou zijn had ik ergens wel verwacht. De rondrennende kinderen gillen, vrouwen wachten geduldig, een baby huilt. Het ruikt er naar alcohol, kruiden, vieze luiers en een vleugje rottend vlees. Een harige spin kruipt over het rottende plafond. De receptie is verlaten en dus loop ik naar een willekeurige ruimte. Of er iemand beschikbaar is. De vriendelijke Ecuadoriaan neemt me bij de arm, roept wat tegen een zuster en zet mij in een kamertje. Enkele minuten later stamel ik in mijn beste Spaans antwoorden tegen een dokter op vragen die ik niet begrijp. Hij heeft de zachte bruine ogen en chocolade huid van een indigino en spreekt geen woord Engels. Als hij ziet dat ik bijna begin te huilen legt hij mij op de onderzoekstafel, en laat me achter bij een kordate zuster die een thermometer in mijn mond duwt, mijn bloeddruk meet en ondertussen gezellig kwebbelt over het weer. Hij komt terug met een A4-tje met de Engelse vertaling van zijn vragen en een glimlach die me geruststelt. Vervolgens vertelt hij me na onderzoek dat ik veel eerder had moeten komen, dat ik echt mijn medicijnen moet nemen en dat het allemaal goed komt.

Twee weken, een zware antibioticakuur, een jungletrip en een groentedieet later breng ik weer het grootste gedeelte van de dag door op het toilet en overdenk de mogelijkheden om het ziekenhuis te ontwijken. Deze keer heb ik geen koorts en geen zin in nog meer medicijnen -want die doden niet alleen de slechte bacterien maar ook mijn weerstand. In plaats daarvan eet ik papayazaadjes en baad ik mij in de baden onder de waterval in het dorp met de welgekozen naam Baños. Met op de achtergrond veel versies van ´Feliz Navidad´ verbrand ik, slechts honderd kilometer verwijderd van de evenaar die ik eerder bezocht heb. Met mijn ogen dicht probeerde ik recht over de exacte nullijn van de aarde te lopen, wat vrijwel onmogelijk is door de magnetische velden die je dan wel naar het Noordelijk, dan wel naar het Zuidelijk halfrond trekken.

Naast Baños heeft de vulkaan Tungurahua enkele dagen geleden besloten weer actief te worden. Na een dag duidelijke rooksignalen af te hebben gegeven heeft hij zich achter een permanente wolk verstopt om zijn geheime plan tot in de puntjes uit te werken. Twee jaar geleden is hij voor de laatste keer uitgebarsten, mensen sparend maar wegen vernielend. Als ik in het dorp informeer of het niet gevaarlijk is om hier te zijn lacht een jonge Ecuadoriaan en zegt: ´Natuurlijk niet! We hebben immers een bel!' Geen enkele reden om me druk te maken dus en daarom drink ik nog maar een mojito met Tim, de ronde roodharige Ierse chef die goedgemutst vieze grappen vertelt en brownies voor mij uit zijn keuken smokkelt. Die zijn zelfs voor mijn buikbacterie onweerstaanbaar.

zondag 14 december 2008

Oriente

Daar zit ik dan, in het pikkedonker, terwijl het harder stormt dan ik ooit heb gezien. Het rieten dak houdt de regen beter tegen dan menig dakpan zou doen. De bliksem verlicht de palmbomen, lianen, bananenplanten en engelentrompetten. Om mij heen zitten dertig Ecuadorianen die zich door een kleinigheid als stroomuitval niet laten storen in hun verjaardagsfeest. De drank blijft rondgaan, er wordt gelachen en geschreeuwt en uit een ander gebouwtje wordt een generator tevoorschijn getoverd die de boel weer op gang brengt. Muziek!

Eerder die avond zat iedereen met zijn handen de kippensoep te slurpen en de vis te eten, die in een bananenblad boven het vuur uren had liggen roosteren. De lucht, zwaar van regen, werd toen al donker. Ik raak in een geanimeerd gesprek met een vrouw, die de leider van de vrouwen van het Rode Kruis is. Ze is erg geinteresseerd in mijn reis, in wat ik doe, hoe oud ik ben, hoeveel broers en zussen ik heb, en waarom ik niet aan het werk ben. Terwijl ik een stuk kip tussen mijn borsten vandaan weet te vissen probeer ik in mijn beste Spaans uit te leggen dat ik liever al reizend leer over de wereld dan in een schoolbank. Maar wat is het woord voor schoolbank?

De lichten zijn weer aan, de muziek die mij 13 jaar terug brengt in de tijd schalt keihard door de luidsprekers. Ik ben weer eens de enige vrouw en dat betekent dansen, dansen. De man die deze koepel heeft gebouwd is de medicijnman Mario. In zijn smerige t-shirt loopt hij dronken whisky uit te delen. Drinken, ook bier, gaat hier in shots, die door verschillende mensen worden uitgedeeld en waartegen geen nee gezegd mag worden. Huisgebrouwen goedjes zijn de favoriet, dat wil zeggen, met meer dan 50%. Is goed voor je buik. Terug naar Mario. Hij kent de werking van werkelijk alle planten en na 22 jaar met de Ketchwa shamans gewerkt te hebben mag hij zich ook zo noemen. Trots vertelt hij over gebroken armen die geheeld zijn door het toedienen van bepaalde bladerpapjes, slangenvet en meer dingen waar ik echt helemaal niets van weet. Achter zijn huis wordt een grote medisch botanische tuin aangelegd, waar alle medicinale planten groeien voor de dorpjes waar in gewerkt wordt.

Hij is nu echt dronken en slingert mij met plezier de hele dansvloer over. Na vriendelijk bedankt te hebben voor de zoveelste ronde word ik in een auto gezet en scheuren we met 120 km/u met een van de jarigen naar de karaoke bar. Waar het halve dorp Loreto Spaanse hits loopt te zingen, waar liters gedronken wordt, en waar slechts twee andere vrouwen aanwezig zijn, die aan hun mannen hangen als slangen. Op het punt waarop ik gedwongen wordt mijn stem te laten horen valt de stroom weer uit. In de stromende regen naar huis, dat is, de hoek om, waar spinnen en hagedissen mij al verwachten. De familie muis heeft haar onderdak recht boven mijn hoofd gevonden en knaagt de hele nacht aan de elektriciteitskabels. Dit is het echte leven. Dit is de jungle van Ecuador.

maandag 1 december 2008

December in Vilcabamba

De kou trekt langzaam maar zeker door de Noorderlijke hemisfeer terwijl de Andes in het zuiden van Ecuador kampt met de regens die door de opwarming van de aarde worden veroorzaakt. De zon lijkt vandaag niet door de witte lucht te kunnen breken. Het dal, met daarin het kleine dorp, baadt in groenig licht. Een kolibrie beweegt haar vleugels op recordsnelheid terwijl ze met haar smalle snavel het onderste uit de kan probeert te halen. Het is december.

Terwijl ik mijn tanden in een waterige meloen zet luister in naar de Schrijfster en de Acteur. Zij wordt hier gebracht door het verlangen om haar boek nu eindelijk eens af te maken. Hij is op zoek naar echtheid. Hij is de allermooiste man die ik ooit heb gezien. Zij is hilarisch. Beiden Canadees. Het gesprek: wat doen we hier. Het antwoord: we zijn. Hun creativiteit verbaast en inspireert me en ik wil niets liever dan dat dit ontbijt nooit stopt, dat we door kunnen gaan met dit zijn. Ik ben nu al een week in het kleine dorpje Vilcabamba, waar de mensen vaker wel dan niet de honderd passeren, waar regelmatig UFO´s worden opgemerkt en geaccepteerd en waar de medicinale werking van de duizenden bloemen en planten de lucht laat zinderen van volheid. Wandelend en paardrijdend ben ik door de bergen getrokken, om ´s avonds met een white russian in mijn hand mijn Spaans, Duits en Engels te verbeteren. Ik heb alternatief Thanksgiving gevierd met de hippiegemeenschap, chicha gedronken, citroenen zien groeien en uren onder een boom zitten praten. Heb met zelf meegebrachte bananen chifles met guacamole laten maken. Ben middenin de nacht bij een nieuwe vriendin in bed gekropen. Heb een monster met duizend poten bekeken en om zijn sprongen gelachen.

Ik weet wel dat ik binnenkort naar Los Angeles moet vliegen maar dat zet me niet aan tot een laatste keer door een land knallen. Integendeel, ik wil hier zijn. En dus boek ik nog een nacht, terwijl Mateo van de receptie zijn hoge lachje lacht en zegt dat hij al lang wist dat ik nooit weg zou gaan. Buiten ruikt het naar leven. De Schrijfster beweegt haar van artritis roestige botten in het zwembad, ik lig op bed grappen te maken, en de Acteur hangt aan een balk in de kamer het interieur op te leuken.

Later, achterin een pick up de heuvel af naar het dorp, dag Acteur, hallo Sieradenman. Natuurlijk wil ik even met je praten. Dorpsleven op zijn mooist. Dus ik blijf nog even.

zondag 23 november 2008

Dieven en een smokkelaar

Luid blaffend stormt de zwarte labrador op me af. Ik zie hem pas op het laatste moment aankomen, probeer hem te ontwijken, maar het is te laat. Hij heeft me te pakken. Nou ja, mijn rugtas dan. ´Komt u maar even mee´, zegt het Uniform. Ik kom wel even mee. Half wakker sta ik tien seconden later een beetje dom te grinniken, omringd door enkele andere Officieel Geklede Mannen, die meer aandacht hebben voor mijn vrouwelijke rondingen dan voor de inhoud van de inmiddels omgekeerde tas. ´Que lindo, que bonito´, kreunt er eentje onder zijn niet zo smakelijk geurende adem. Ik besluit tijdelijk doof te zijn en kijk smekend naar het Uniform, die onverstoorbaar mijn boeken, toiletspullen, camera, krokodil en anti-diarree door de hond laat besnuffelen, om het daarna achteloos over de tafel en grond te verdelen. Achter mij is de bus inmiddels weer helemaal vol. Het is drie uur ´s nachts en ik sta midden in de Andes op de grens tussen Argentinië en Chili te bibberen onder de volle maan. ´Heeft u fruit bij u´, vraagt het Uniform. Nee. ´Weet u dit zeker?´Vrijwel. Nu de slaapzak - wat natuurlijk de ultieme verstopplaats voor illegaal fruit is, dat begrijpt u. De hond kwijlt er wat in weg maar vindt niets. ´Mevrouw, u heeft echt geen fruit?´ wordt mij nogmaals gevraagd. Nee, maar wel 5 gram coke, 3 joints en wat crack, antwoord ik in mijn hoofd. Veel minder belangrijk dan fruit. Na mijn spullen weer bij elkaar te hebben gezocht loop ik weg, maar wordt op de voet gevolgd door de zwarte labrador. Weer de tas open. Uiteindelijk gaat er bij mij een lichtje branden. ´Is het misschien dit?´ vraag ik, terwijl ik mijn zak met vier dagen oud brood en honing omhoog houd. De honing is gaan lekken en is nu een heerlijk voedzame mix geworden met mijn aanstaande ontbijt. ´AAaaaaaaaaaaaah´, zegt het Uniform, belangrijk knikkend naar de Andere Officieel Geklede Mannen, die met moeite hun blik van mijn achterse losscheuren en instemmend terugknikken. ´AAaaaaah. Is not allowed. No!´ Dat had ik natuurlijk moeten weten. Ik zet mijn onschuldigste blik op. Ik wilde echt geen honing smokkelen, ik beloof het! Ze laten me gaan. Zonder ontbijt.

Santiago interesseert me een dag en dan vertrek ik naar het prachtige Valparaiso, dat niet voor niets op de Unesco werelderfgoed lijst staat. De kleurige, op heuvels gebouwde stad ligt aan een baai en ik zie eindelijk na maanden de zee weer. Vanaf het moment dat ik langs het strand loop voel ik me weer rustig en gelukkig en besluit enkele dagen te schrijven en na te denken op deze fantastische plek.

Op een middag schuifel ik in mijn eentje door de straten van de op een heuvel gebouwde wijk Cerro Concepción en besluit dat dit toch wel een perfecte plek zou zijn om beroofd te worden. Eerder die week werd ik al door twee Enge Mannen gevolgd wat door twee anderen (mijn achttienjarige kennis uit Mexico en de ontzettend gezellige homo van het hostel) werd opgemerkt, die me vervolgens kwamen redden. Ik was mij echter van geen gevaar bewust en baalde stiekem van het feit dat ik nu nog steeds geen stoer berovingsverhaal had, zoals het Franse meisje uit het hostel die op diezelfde dag wél haar tas van haar rug gesleurd voelde worden. Ik wacht al twee en een halve maand op mijn dief, maar die wil maar niet op komen dagen. Niet dat ik nou zo graag mijn spullen kwijt wil, maar ik wil graag van het gevoel dat telkens ´de volgende keer is het jouw beurt´ zegt, af.

Terug naar de smalle straatjes, waar ik telkens weer mijn camera tevoorschijn haal om de muurschilderingen of kleuren van de huizen vast te leggen in de namiddagzon. Ik kom af en toe iemand tegen, maar het is grotendeels een uitgestorven onoverzichtelijk stratenstelsel waar ik vrolijk in verdwaal. Een perfecte plaats om mijn spullen te verliezen, lijkt mij. Dus neem ik de nodige voorzorgsmaatregelen -mijn dagboek en cd met foto´s in mijn hand, mijn camera binnenin mijn tas aan mijn pink, zodat als iemand eraan trekt ze alleen mijn Lonely Planet en lege portemonnee te pakken hebben. Geld in mijn favoriete beurs, de BH. Achter me hoor ik voetstappen. Is het niet vreselijk dom om hier alleen te lopen? Wat als ze wapens hebben? Ze komen dichterbij. Ik voel de neiging om te gaan rennen, maar doe het niet. De voetstappen versnellen. Mijn hartslag ook. Ik weet dat De Dief nu vlak achter me is en draai me in een flits om... Twee touristen maken een foto van een hek. Twee katten spelen op een richel. Waar is De Dief nou? Er is geen spoor van hem te bekennen. Opgelucht, en licht teleurgesteld, vervolg ik mijn weg langs de muurschilderingen. Het is dag 161 en ik ben al weer niet beroofd.

donderdag 13 november 2008

Alleen

Het is klam en zweterig onder het dunne laken waaronder ik wakker word. Het is mijn eerste nacht weer alleen en ik ben meteen weer geplaagd door zware dromen. Ik moet eruit, want mijn tas die ik voor het gemak in een grote puinhoop heb veranderd, moet ingepakt. Vanavond met de bus naar Mendoza, weer naar het westen, het binnenland in. Mijn vrienden zijn een dag eerder vertrokken en de stilte van hun afwezigheid is ongenadig. Niemand om mee te praten. Niemand om vast te houden.

Ik ben zo dom geweest mij weer over te geven aan mijn gevoel en net te doen of dit nooit zou gebeuren. Ik wist dat ik alleen achter zou blijven, dat zij naar Brazilie en vervolgens terug naar Engeland moesten. Maar als je wilt kun je dat best een tijd negeren. Het was alsof ik iemand anders aankeek toen ik mij naar de badkamer had gesleept en een grauwe reflectie in de spiegel zag. Ik vreet mezelf weer op omdat ik niet wil voelen wat ik voel, niet van iemand wil houden, echt niet.

Als ik mijn moneybelt open vind ik een klein kaartje waarop een hartje is getekend, met daaronder de woorden 'onverwacht hart'. Maandenlang heb ik foto's gemaakt van alle onverwachte hartvormen die ik tegenkwam, maar dit is de beste die ik tot nu toe heb gevonden.

Ik dwaal doelloos in de stad en zie de vrouwen van de Plaza de Mayo hun wekelijkse herinneringsmars lopen, waarin de verdwenen verzetsstrijders worden herdacht. Verdwijningen waren orde van de dag in de Dirty War. De strijders werden opgepakt, de kinderen bij hun oma's achtergelaten of als adoptiekinderen verscheept naar andere landen. Deze oma's, die nooit meer een spoor van hun zonen en dochters zouden vinden, liepen elke dag een stil protest over de Plaza. De in verdwenen generatie, waarschijnlijk in zee gedumpt of verbrand, wordt vandaag nog steeds herdacht en de vrouwen van de Plaza de Mayo zijn een begrip geworden.

De stad is heet en lawaaierig. De zwerfkinderen bedelen met een verveelde uitdrukking op hun smerige gezichtjes. In de tram loopt een klein meisje dat niet ouder kan zijn dan 4 verdwaasd rond. Een hoopje jongens ligt te snurken. Eentje vindt een groot stuk aangevreten kip in het vuilnis -een goede dag. Ik weet dat ik geluk heb, dat ik rijk ben, dat er niets te klagen valt, behalve een grote lege plek in twee harten. Maar zelfs dat gaat over. Heb ik gehoord.

woensdag 5 november 2008

Steden

Het is maandagmiddag, half een, en ik sta in een opgepropte metro mij te verrukken over het feit dat het hier net zo ruikt als in de metro in New York. Naar metaal, zweet, roet, afval en vaag schoonmaakmiddel dus. Op straat lopen mensen in alle kleuren en maten langs mij heen, zonder dat mijn verschijning hun overdenkingen onderbreekt. Een ambulance komt gierend van angst langs terwijl ik voor de derde maal de Avenue de 9 julio -een van de breedste straten van de wereld- probeer over te steken. Een bedelaar trekt aan mijn arm, een jonge man duwt een flyer voor een botoxbehandeling in mijn handen. De zon schijnt vrolijk maar de mensen rennen rond om hun ongetwijfeld ontzettend belangrijke zaken te regelen. Ik word niet gezien. Ik voel mij thuis.

De eenzaamheid die samengaat met het rondwandelen in een onbekende stad, met verrassende pleinen, parken, musea, begraafplaatsen, en een geschiedenis die mijn maag doet omkeren, is verslavend. Het is heerlijk om niet gekend te worden, om nergens te zijn, om genegeerd te worden, om je te voelen krimpen, zodra je je realiseert dat al bovenstaande dingen niet nodig zijn voor geluk. Deze stad is van mij. Ik vind het verfrissend om opeens weer na te denken over dingen kopen, dingen die ik opeens weer nodig heb, zoals nieuwe kleren, en make up, en misschien een geurtje? De invloed van deze omgeving is vreselijk sterk en ik moet hard om lachen, want hoe graag ik het ook wil, ik kan de charmes en verleidingen van advertenties, etalages, en andere mensen niet weerstaan, tenzij ik weer vlucht naar een plaats waar dit niet bestaat, zoals slechts enkele dagen geleden, in Paraguay.

Na enkele dagen ´vast´ te hebben gezeten in de woestijn in Chili -bussen over de grens gaan maar twee keer in de week, en de eerstvolgende was vol-, en een verrassend slechte biefstuk te hebben gegeten in Salta, Argentinie, vertrek ik naar Asuncion, de hoofdstad van Paraguay. Want hoewel je geen reiziger zult vinden die vrijwillig de hoofdstad van de knokkelkoorts bezoekt, was ik wel benieuwd hoe dit land er uit zou zien. Ik zie ontzettend veel dingen, zoals een mooi plein met omgewaaide bomen, het ministerie van defensie en een man die op klaarlichte dag tegen een niet zo vreselijk lelijk standbeeld staat te plassen. Ciudad del Este is nog veel geweldiger. Het afval ligt lekker te rotten op elke straathoek, nee, zelfs in het midden van de weg, en in de goot. Half verroeste honden met enkele missende ledematen spelen vrolijk pakkertje. Hele families kamperen op een grasveld naast het busstation, waar de kampvuren ´s avonds gezellig knetteren en kinderen in de modder of het afval wroeten. Zij hoeven lekker nooit naar school. Ik wou dat ik hier woonde.

Buenos Aires voelt dus meteen als een thuis en ik besluit dat ik hier lekker lang ga blijven, en lekker alles ga doen waar ik zin in heb, wat ervoor zorgt dat ik op dag twee de hele dag thuis zit met een ongekende kater, enkele slechte dvd´s en een halfslachtige poging om de verkiezingen te kijken, waarbij ik tot 5 keer toe in slaap val waarna ik besluit de vier trappen naar bed op te strompelen. Ik wou dat ik al het water van de Iguazu watervallen kon drinken, zodat ik me misschien wat beter zou voelen. In plaats daarvan vecht ik tegen mijn staat van ontbinding met slaap, koffie en een huilbui en na dat alles een ontdekkingsreis door de Argentijnse hoofdstad. En voel me gillend gelukkig.

zondag 26 oktober 2008

Wild Wild West deel 2

Die nacht kijk ik vol verwondering naar de hemel, waar duizenden sterren verstoppertje spelen met de wolken. En als er een ster valt mag je een wens doen als je hem ziet, ik heb echter weinig te wensen dus heb er een paar te koop.

De volgende morgen wekt B. mij met in zijn woorden goed en slecht nieuws. Goed, omdat we vanaf ons eindpunt, San Pedro de Atacama in Chili, met een bus naar Salta in Argentinie kunnen komen. Slecht, omdat het ontbijt dat op tafel staat bestaat uit brood, dulce de leche, en jam. Het brood is droog en smakeloos, en zeker niet vullend. Na dit geweldige maal weer de auto in, de vulkaan die achter ons de hele nacht de wacht heeft gehouden op. Er word om een onverwachte entreeprijs gevraagd, die we weigeren te betalen en die de gids dus moet neertellen. Halverwege stappen we uit om -zo denken we- naar de krater te lopen. Eerst komen we terecht in een grot met mummies, en een kolibrienest. En dan omhoog, omhoog, omhoog, totdat de gids zegt dat het nu wel tijd is om om te keren. Nog geen spoor van een krater of iets wat daarop lijkt. Nee, zegt hij, als we die hadden willen zien hadden we om 5 uur op moeten staan. Waarom hij ons dan niet om die tijd heeft gewekt is ons een raadsel, maar we lopen gedwee naar beneden, waar de lunch word geserveerd.

Na het eten rijden we weer de verblindend witte woestijn in, waarin eilanden lijken te drijven. Een van deze eilanden is het viseiland, bestaande uit koraal en honderden enorme cactussen, die als oude mannetjes uitkijken over de zoutvelden. In een grot staat een bordje met ´no baño´, oftewel geen toilet, alsof grotten normaliter beschouwd worden als wc´s...

De gids zet ons een kilometer van het eiland af om weer een serie briljante foto´s op het zout te maken, met de belofte dat hij ons na een uur zal ophalen. Anderhalf uur later staan we nog steeds in de brandende zon en besluiten naar de auto te lopen. Hij zegt de tijd te zijn vergeten en scheurt dan met ongekende snelheid naar ons volgende hostel. Als we uit de auto rollen ruiken we een sterke alcoholgeur en zijn blij nog steeds in leven te zijn om in ieder geval dit compleet uit zout gefabriceerde gebouw te kunnen bekijken. Zelfs de bedden zijn van zout. Hoewel iedereen nog misselijk is van de laatste rit vraagt de gids of we nog naar de andere grotten willen (ook geen wc´s), en na zijn beloftes om langzaam te rijden besluiten we het toch maar te doen.
Ik houd niet zo van grotten. Deze zijn gevuld met druipstenen gemaakt van schelpachtig spul, die zijn ontstaan toen het zeeniveau daalde en het water opdroogde. Interessant, mag ik er nu weer uit?

Tijdens het eten, dat nauwelijks genoeg is voor twee personen -dus laat staan voor zes- wordt iedereen chagrijnig en de grap of iemand de zout kan doorgeven wordt ook wat saai. Mijn zoutbed slaapt fantastisch.

Na een werkende vulkaan en een klein meer met flamingo´s dringt de geur van zwavel onbeschoft mijn neus binnen, terwijl ik luister naar het krassende, schattige geluid van enkele flamingo´s die ongetwijfeld communiceren over de kwaliteit van de vis. Dan een boomsteen, nog een meer, en een ijskoud hostel gevuld met, jawel, een grote groep Nederlanders die zich druk maken over hun fohn, en dingen roepen als ´toch lekker he´ en ´gossiemeine, toch wel koud hiero´. Ze had gelijk, het was koud, en de fles wijn en het kaartspel laat ons maar heel even het gebrek aan voedsel vergeten.

Als ik de volgende morgen mijn bevroren hand in opspuitende damp van een geiser steek en door de opkomende zon slechts de figuren van mijn vrienden in het tegenlicht zich over het veld vol opspuitend damp zie bewegen is mijn moeheid in een klap verdwenen. Ik heb nog nooit een zonsopgang gezien zo indrukwekkend als deze. De kokende modder blubbert wat en mijn schoenen bedekken zich met een dikke laag zwavel. Enkele kilometers verderop kookt het water van het thermaalbad al enkele uren, en met bevroren voeten stap ik het hete water in, waarin ik natuurlijk al snel word vergezeld door, jawel, de helft van de groep Nederlanders (degenen die wel tegen de kou konden). Heerlijk. Een Leidse student, W., hilarisch, zonnig, met humor en vol complimenten, laat me een beetje blozen door maar te blijven benadrukken hoe geweldig hij vindt dat ik ben en verandert mijn mening over de Nederlandse bevolking weer wat. Later zitten we in dezelfde bus die ons na een uur wachten naast een prachtige vos, waar ik nog vijf minuten aan toevoeg door mijn ticket te verliezen, naar San Pedro de Atacama in Chili brengt. We luisteren naar Harry Jekkers´ ´Parnerjacht´ en lachen naar elkaar om de waarheid van dit lied. Het zwarte asfalt vliegt onder ons door, er zijn vangrails en op een bord staat aangegeven hoeveel kilometer het nog is. Alsof we na een maand weer terug zijn in de bewoonde wereld.

woensdag 22 oktober 2008

Wild Wild West, deel 1

Terwijl ik wachtend op mijn gigantische pizza een kaartspel speel hoor ik vertrouwde klanken om mij heen; een enorme groep Nederlanders heeft besloten in het zelfde restaurant te gaan eten. Geweldig. Het is lang geleden dat ik dit lege gekeuvel heb gehoord, en geen minuut heb ik het gemist. Foute grappen, slecht Engels, onbeschofte woorden, kortom, een goed stel doorsnee Nederlanders die hier ook op reis zijn, georganiseerd, begrijpt u. Lekker makkelijk, hoef je niets te doen. Als ik struikel en voor de zoveelste keer keihard mijn beurse teen stoot gieren ze het uit. Het is goed dat ik met Engelsen ben, zodat ik in ieder geval niet herkend word als een van de kudde.

De pizza is deze frustratie meer dan waard, en hoewel we het nog niet weten is dit het laatste goede maal dat we zullen hebben in vier dagen. De volgende morgen staan we om half elf voor het reisbureau, waar net een schreeuwende Pool uit de auto word gezet, hij mag niet mee omdat hij zo zit te klagen -de auto was 40 minuten te laat, en dat kan natuurlijk niet, vond hij. Dit resulteert verrassend genoeg in nog meer klagen, waardoor onze four wheel drive ook pas anderhalf uur later vertrekt. Allereerst naar een zogenaamde treinenbegraafplaats. Oude wagons uit Engeland staan al niksend te roesten in de woestijn. Een eenzame spoorlijn trekt de verte in. Ik houd van verlaten plaatsen en vermaak me klauterend over de locomotieven. Als ik terug loop naar de auto zie ik een motor staan en terwijl ik er bewonderend omheen loop hoor ik iemand vragen of ik mee ga. ' Waarheen?' vraag ik. Geen idee, zegt de kleine man die de sleutels blijkt te bezitten van dit geweldige vervoersmiddel. We praten wat en hij blijkt uit Turkije te komen, in de Verenigde Staten te wonen en per motor helemaal door midden Amerika hierheen te zijn getrokken. Mijn mond valt open, niet zozeer van verbazing als van jaloezie. 'Kun je me naar Uyuni brengen?' vraag ik. Natuurlijk!

Dus klim ik achterop de motor van iemand die ik een minuut ken en laat de rest van mijn vrienden achter in de auto. Het is heerlijk, het zijn vijf ontzettend inspirerende minuten want het gesprek dat wij voeren gaat niet over koetjes en kalfjes. Als ik af moet stappen baal ik als een stekker en denk er even over om mijn tas van de auto te halen en op zijn aanbod om met hem te reizen in te gaan. Maar als ik naar het gezicht van vriend C. kijk zeg ik nee, en stap in de auto, die te klein is voor onze lange benen, en scheur naar de zoutvelden.

De zoutvelden zijn verblindend wit en doodstil. Er is niets te zien. Door het gebrek aan horizon en de witte ondergrond is het makkelijk om hilarische fotos te maken (bewijs is onderweg), en na ons enkele uren al verbrandend te vermaken rijden we naar een prachtige rode vulkaan. De zonsondergang is de beste die ik ooit heb gezien. Een stelletje roze flamingos pikt ongestoord in het meertje op zoek naar vis.

woensdag 15 oktober 2008

Zweven

De zon schijnt enthousiast neer op Potosi, de hoogste stad van de wereld, en verlicht haar smalle straatjes, dikke vrouwtjes met gevlochten zwarte haren en gekleurde doeken, maar ik merk er niets van want ik lig te slapen. Het is twee uur ´s middags, en ik ben moe. Twee nachtbussen hebben hun tol geeist en ik heb besloten geen bezoek te brengen aan de mijnen, maar in plaats daarvan een dag helemaal alleen lekker alles te doen waar ik zin in heb.

Twee dagen eerder zat ik nog middenin de jungle, in Rurre, een dorpje dat op twee manieren te bereiken is: per vliegtuig, voor zo´n 60 dollar, drie kwartier vliegen, of per bus, voor 5 euro, 18 uur over een weg die nauwelijks breder is dan het voertuig, vol hobbels en gaten, langs een dal dat honderd meter diep is.

Met de bus dus, logisch.

In Rurre vinden we onze twee engelse vrienden, C. en H., die net terug komen van de pampas en het ons ten zeerste aanraden. Boeken dus, een dagje dreadlocks maken, en dan vanuit Rurre verder met een jeep, die mij en vijf anderen naar een boot bracht die ons drie dagen lang over de rivier zou vervoeren. De eerste tien alligators doen iedereen naar de camera´s grijpen. Capibara´s, een soort gigantische cavia´s ter grootte van kalfjes, kijken verstoord om zich heen als zij het brommen van de motor horen naderen. We vinden enkele anaconda´s, en zwemmen met de homoiconen van de dierenwereld, de roze dolfijnen. Daarnaast hebben we een competitie synchroonhangmatzwaaien, en ik weet zeker dat ik zeer hoog zal scoren zodra dit een onderdeel word van de Olympische Spelen. De geluiden van de nacht zijn onbeschrijflijk luid. Ik verdenk Tiesto ervan een van zijn rifs te hebben gepikt van een van de vogels. Aapjes klimmen over de hutten waarin we slapen.

Op de laatste dag gaan we piraña vissen, en na tientallen keren mijn hengel leeggegeten opgehaald te hebben vang ik er eindelijk een, die ik zo hard naar binnen slinger dat hij hopla aan de andere kant van de boot weer in het water terecht komt.
Later weet ik mijn armen beter in bedwang te houden en landt er eindelijk eentje in de boot; B. heeft ondertussen al 10 gevangen en ik besluit dat ik het maar opgeef voor vandaag. Mijn vingers stinken naar het rauwe vlees dat ik telkens aan het haakje pruts, en ik ben bang dat de half levende vissen in mijn voeten zullen bijten. Want ja, ze hebben echte tanden. Hoewel er weinig vlees aan zit smaken ze heerlijk, biologische vis, wat wil je nog meer?

Nu dus, na urenlange busreizen naar het zuiden overleefd te hebben, in Potosi, uit bed dan maar, om wat te gaan ´wanderen´. Onbestede dagen als deze zijn mijn favoriet; ik kan mijzelf urenlang al schrijvend, tekenend en denkend vermaken, terwijl ik in gebroken Spaans halve gesprekken voer met de lokale bevolking nadat ik expres verdwaald ben om ook de andere kant van de stad te zien. En als ik de door tl-licht verlichte restaurantjes met lunch (soep, rijst, thee) voor een halve euro zat ben vlucht ik naar een warm café genaamd La Plata, gevuld met gringos en houten meubilair die een familiare sfeer creeeren waarnaar ik soms, thuisloos als ik ben, zo verlang. Het ruikt lekker naar koffie en ik baad rond in een heerlijke vorm van alleen zijn. Het leven is beter dan ooit: ongebondenheid en ongedwongenheid spinnen een veilig web. Zelfs mijn hoofd word lichter en leger, los van die oneindige druk van verwachtingen.

De tafel waaraan ik zit is beschilderd met lelijke witte tulpen, de chocolademelk is dik en heerlijk bitter. Op de achtergrond slechts wat westerse muziek en het gemompel van reizigers die hun komende week over de Lonely Planet discussieren. Ik zweef.

zondag 12 oktober 2008

Huayna Potosi

De nacht is stil. Er zijn slechts twee geluiden die ik hoor; het gekraak van de schoenen in de sneeuw, en het gehijg van mijzelf. Ik heb bijna geen lucht maar moet omhoog. Mijn adem maakt wolkjes in de donkere lucht, mijn felle hoofdlamp drukt op mijn voorhoofd en bezorgt me meer hoofdpijn dan ik zou moeten hebben. Met elke stap lijkt de zuurstof te verminderen. Vrolijk twinkelen de lichtjes van La Paz in de verte, aan de andere kant slechts een diep dal. Boven mij de sterren van de zuidelijke hemisfeer, voor me de gids, achter me B., de geoefende klimmer die bevroren lijkt te zijn in zijn eigen gedachten. We stoppen even en ik gooi mijn hoofd in mijn nek en mijn armen in de lucht. De neiging om mijn kleren uit te trekken is nauwelijks te onderdrukken, maar naakt in min 15 is geen goed plan. Dus verder maar weer. De ijswand is gemakkelijk met een bijl te beklimmen, het volgende pad is echter nauwelijks een pad te noemen. Springend van eilandje naar eilandje, over gapende dieptes die blauw oplichten in het licht van de beginnende morgen. Na zes en een half uur klimmen zien we de top, nog even, over een richel niet breder dan mijn laars.

´What the fuck am I doing on top of this mountain?´ vraag ik verdwaasd aan B. Ik wil niet verder! Jawel, roept hij me de moed in. Eindelijk boven zien we de zon opkomen. Daar ligt La Paz, en verderop het Titicacameer. Het dal verschuilt zich onder pluizige wolken. Ik besef dat dit slechts de helft is, dat ik geen keuze heb, dat ik naar beneden moet. Mijn haren zijn bevroren, net als mijn neus. De gids lacht. We moeten terug naar beneden, voordat het te warm wordt. Na drie stappen val ik en verdraai mijn knieen. ´Ik kan dit niet doen!´ schreeuw ik. Jawel, roept B. me de moed weer in. Na de smalle richel terug naar de eilandjes. Ik val weer. Ik ben misselijk en mijn darmen werken ook niet zoals het hoort. Nog een keer vallen. De gids begint tegen me te praten in het Spaans, wat ik gewoonlijk perfect versta. Ik heb geen idee wat hij probeert te zeggen, draai me om en schreeuw dat hij moet stoppen met Spaans praten, dat hij na vijftien jaar op deze berg toch Engels zou moeten kunnen. Ik val weer. En begin eindelijk te huilen.

Later, na enkele uren miserabele afdaling, val ik in een diepe droomloze slaap en word verdwaasd wakker als de gids vertelt dat we nu de laatste vierhonderd meter gaan doen. Het eten in deze tocht was vreselijk slecht, alleen rijst, met iets dat op hondenworst leek en er verdacht naar rook, dus vol zijn we niet. Maar we komen beneden, uitgeput maar voldaan. Ik heb net bovenop een berg van 6088 meter gestaan. Ik kan dingen die ik nooit verwacht had. B. en zijn vriendin J. voelen zich net zo voldaan, en samen drinken we een grote fles Boliviaans bier om te vieren dat we van de berg hebben gewonnen.

zondag 5 oktober 2008

Klimmen, feesten, reizen, feesten, klimmen

Om de ruines van Machu Picchu te bereiken kunnen verschillende routes genomen worden; de beroemde Inca Trail, die maanden van te voren geboekt moet worden en dus vol is, een jungle trek, een wandeltocht, en de Salkantay trek. Deze laatste gaat via de pas van de berg Salkantay richting de ruines. Het is een tocht van 77 kilometer in vier dagen. Op dag vijf dan eindelijk Machu Picchu. J. en ik vinden allebei dat we dit best kunnen en zo staan we om half vijf 's ochtends kleumend te wachten op een gammele bus die ons, drie andere Engelse mannen -H, C, B-, een Israelisch meisje -J- en onze gids Gonzales (laten we hem Gonzo noemen) naar onze plaats van vertrek zal brengen.

Na het gewoonlijke slappe gelul over seks, drank, en alles wat daarbij hoort, blijken de Engelse mannen toch best mee te vallen. Het Israelische meisje J. klaagt voornamelijk en het liefst over geld. De eerste dag klimmen we naar 3800 meter, waar we in de vrieskou van min tien proberen te slapen. Mijn hoofd ontploft bijna, ik ben nog niet gewend aan de hoogte. Drie Franse mannen, die we de komende vijf dagen constant tegen zullen komen, geven me coca thee -het lokale wondermiddel. De volgende dag langs Salkantay, de nog nooit door iemand beklommen monsterachtige berg, het dal in. De Engelsman C, die later zeer goede vriend zal worden, en ik besluiten de sterren te bekijken op onze rug. Het is een ongelooflijk schouwspel van de hemel van het zuiderlijk halfrond; hoewel, de avond ervoor was het twee keer zo fantastisch, maar veel te koud. Iedere dag lopen we rond de achttien kilometer, worden we gevoed door voornamelijk rijst met vlees en gaan de gesprekken over avocado's, sinterklaas, god, en ons favoriete dier. Op dag twee is er een tien minuten durende regenbui. C., J. en ik schuilen in het hutje van een man die op de berg woont. Binnen is het schraal ingericht, een minuscuul bed, twee smalle bankjes, en een kookstel. Vanuit zijn raam probeert hij aan voorbijgangers chocola en drinken te verkopen. Op het vuur staat een cavia te koken, onder het bed rennen enkele andere avondmaaltjes gezellig rond.

Na weer een nacht in de tent naast het snurkende Israelische meisje, en weer een dag van constant lachen omdat we de Fransen telkens tegenkomen, eindigen we in het dorpje Santa Teresa, waar hot springs zijn. Heerlijk, behalve het feit dat het moment dat ik uit het water stap de minuscule bijtvliegjes mijn benen letterlijk zwart kleuren en met hun venijnige kaken hapjes uit mijn vlees nemen. Dat betekent jeuk voor de rest van de nacht. Gelukkig merk ik daar weinig van, want C. en ik -en daardoor ook de rest- besluiten het feit dat we over de helft zijn te vieren met een pak rode wijn.

Dag vier bestaat voornamelijk uit het volgen van een spoorlijn, het fantaseren over avocado's, en eindelijk maar toch een voor lunch krijgen! 's Avonds slapen we in een hotel, om de volgende morgen om 4 uur op te staan om als eerste bij Machu Picchu te zijn. We rennen meteen door naar de kassa voor Wayna Picchu, de berg die achter Machu Picchu ligt en dagelijks slechts 200 mensen binnen laat. B., een van de Britten, een legerman met droge humor en meterslange benen, is als eerste boven. Ik als zevende, met een bijzonder mooie blauwe plek op mijn been (die twee weken later nog niet weg is) aangezien ik ben uitgegleden bij het naar boven rennen op de smalle trappen langs de berg. Als we dan eindelijk boven staan, in de stilte van de morgen, en neerkijken op Machu Picchu, overvalt ons allemaal een gevoel van complete voldoening; hiervoor hebben we vijf dagen gelopen, rijst gegeten, nog meer gelopen, nog meer rijst gegeten, in de kou geslapen. Het is een onbeschrijflijk gevoel. Gonzo geeft ons een rondleiding en legt ons vanalles uit over de significantie van bepaalde gebouwen, zonnewijzers, en stenen. Zijn accent en onze moeheid leidt tot hilariteit. Natuurlijk komen we de Fransen weer tegen -we besluiten een groepsfoto met ze te maken.

Dan terug naar Cusco, naar Jack's, waar je voor enkele euro's geweldig westers voedsel kan eten, en dan de markt op, waar kleine Peruviaanse mannen op ons af komen gerend met bonnen voor gratis drankjes, die we vervolgens allemaal maar op maken om vroeg in de morgen maar eens licht beschonken terug te keren naar het hostel. De volgende dagen beleef ik allerlei kleine avontuurtjes, zoals een lunch voor een sol (25 cent) in een soort grote gevangenishal, en dan met C, H, B en zijn vriendin J in de bus naar Puno, aan het Titicacameer. We bezoeken drijvende rieteilanden en een oude Engelse boot, en gaan dan door naar Copacabana, aan de Boliviaanse kant van het meer, om op Isla del Sol een geweldige zonsondergang te zien en voor de zoveelste keer 'shithead' te spelen.

In La Paz aangekomen feesten we weer. La Paz is een enge stad, vol cocaine, berovingen, en gemak waardoor je vast blijft plakken terwijl je er eigenlijk niets te zoeken hebt. Daarom besluiten B, J en ik Huayna Potosi, een berg van 6088 meter te beklimmen. C en H gaan verder, en opeens merk ik dat ik een vriendschap ben begonnen met iemand en dat afscheid nemen toch bijzonder vervelend is. Maar reizen blijft reizen, en ik ga liever de berg op dan heel lang de jungle in. Dus bivakmuts passen, ijsbijl uitproberen, en trappelend van verwachting mijn bed in voor het volgende avontuur.

woensdag 24 september 2008

Cavia en de Colca Canyon

Dat er meerdere routes zijn door de Colca Canyon wist ik niet, maar ik besluit gelijk de minst toeristische te nemen. ' Dan moeten we wel nog iemand vinden die dat wil, anders kan ik geen gids voor je regelen', zegt de overvrolijke vrouw van het kleine reisbureau. Als ik om acht uur terugkom om te vragen of het is gelukt vertelt ze me blij dat er inderdaad nog iemand is die met mij dezelfde tocht zal maken. Een man. 'He better be nice', roep ik als ik wegloop. De volgende morgen word ik om half vijf opgehaald door een klein busje gevuld met wandelaars. Een iemand zit alleen -dat moet hem zijn, mijn reisgenoot voor de komende drie dagen. Hij heeft zijn muts over zijn hoofd getrokken en het enige dat ik zie is dat hij zich niet heeft geschoren. 'You are gammie?' hoor ik een Peruviaan aan het vragen. 'No, Jamie', zegt hij, met een licht geirriteerd Brits accent. Ik moet lachen. Bij de eerste stop loop ik naar hem toe en vertel dat ik denk dat we beste vrienden moeten worden, en dat lijkt hem ook een prima plan.

We zien condors vliegen over de diepste canyon van de wereld, eten lunch, en vertrekken dan om vier uur lang bergafwaarts te lopen. Mijn voeten doen zeer. Het stof waait in mijn gezicht, ik heb hoofdpijn van de hoogte, en val een paar keer bijna in de armen van een cactus. Onze gids, een Peruviaans meisje, lijkt een wedstrijd te rennen, en besluit pas na 3 uur dat het tijd is voor een pauze. Maar het is de pijn en de vermoeidheid waard: het enige wat de stilte doorbreekt is het geluid van de rivier die onderin de canyon stroomt. De forellen die vanavond op het menu staan zwemmen daar nu nog onwetend stroomafwaarts.

We slapen in een bamboehut, na gebaad te hebben in een niet zo schoon maar heerlijk warm natuurlijk termaal bad. Na een nacht die magisch is door het aantal sterren, de volle maan, en het geluid van de rivier, worden we gewekt met bananenpannenkoeken en een kop cocathee. Dan de berg op. Ik glibber er bijna af door al het zweet, en leer over de medicinale werking van cactussen. We passeren een dorpje waar 10 families wonen, die alleen Quetchua spreken en waar school noch kerk noch ziekenhuis is, maar waar men gelukkig is met wat men doet en gemiddeld tien jaar langer leeft. Dan weer verder, hijgend, blarend. Als we eindelijk de top bereiken moeten we weer naar beneden, het dal in, naar een grote groene oase die schel afsteekt tegen de droge rode wanden van de rest van de canyon. Om een uur of een komen we daar aan, om de rest van de dag te liggen niksen. Jamie en ik vinden onszelf de allerleukste groep en hoewel de gids bijna geen engels spreekt hebben we toch een geweldige tocht.

De volgende morgen is het half zes als we de westwand van de canyon beklimmen, om vervolgens een lange busreis naar Arequipa te maken, al slapend. 's Avonds eten we cavia en luisteren we naar een protest van een socialistische Boliviaanse groep op het plein. Samen verder reizen? Goed idee! Dus met de nachtbus naar Cuzco.

Deze bus word gerund door Ecotours. Voor 3 euro een 10 uur durende reis maken lijkt ons een goede deal, maar het blijkt de ergste ooit te zijn. Het vriest zelfs in de bus, ijs aan de binnenkant van de ramen, een krijsend kind, een slechte Jean Claude Van Damme film in het Spaans, en het gevoel dat we zo door het raam zullen vliegen als de chauffeur voor de zoveeltse keer bruut op de rem stapt. Gaar stappen we uit in Cuzco, vinden een hostel, boeken een 5 daagse tocht naar Machu Picchu (een van de redenen dat ik hier ben gekomen), en vallen in slaap. Om de volgende morgen weer eens om half vijf te worden opgehaald voor een nieuw, geweldig avontuur.

woensdag 10 september 2008

Lima, Huacachina, en Nasca: because I love things that seem impossible

Het is al donker als het vliegtuig na een lange dag in de lucht op Lima Airport landt. Het eerste wat ik zie zijn vijf Rotterdammers, die de dag daarvoor hun bagage zijn verloren en het nu komen ophalen. Een kleine Peruaanse man staat mij met een naambordje op te wachten. De taxi hangt vol met plaatjes van heiligen, en twee playboy konijntjes kijken schalks naar buiten. De auto´s zijn hier oud en vies, alsof heel New York hun afgedankte bakkies hierheen heeft laten verschepen. In de totale gekte van de stad, gevuld met getoeter, gegil, bedelende kinderen en fluitende mannen, voer ik een gesprek in gebroken Spaans over geld; iets waar ik de komende dagen veel over zal praten. Bij het hostel aangekomen stort ik in, ik ben moe, heb honger en wil het liefste meteen naar bed. In plaats daarvan knal ik de straten door opzoek naar voedsel en eindig mijn maaltijd in een Starbucks: omdat het kan.

De volgende dag breng ik door met mijn Servische kamergenootje Tanja en haar vrienden. Lima word constant bedekt door een grijze wolk. Deprimerend. De sloppenwijken zijn uitgestrekt en gevuld met spelende kinderen, plastic zakken vol snoep, en straathonden. Miraflores, waar ik logeer, is nieuw en gevuld met dure winkels. Vette mannen in pakken vieren hier vakantie. Hun in turquoise geklede wijfjes laten rode lippen achter rietjes in hun Pisco Sour. Ik wil hier weg, want steden als deze zijn niet mijn favoriet. Dus besluiten Tanja en ik samen via Ica naar Nazca te trekken.

Bij Ica ligt de Huacachica woestijn warm te zijn in het oranje zonlicht. Meteen als we het zand in buggieen denk ik aan een schilderij van een kunstenaar die ik eerder deze trip heb ontmoet; het zand vormt zachte vrouwelijke rondingen en de kleur is precies dezelfde die hij heeft gebruikt. Wanneer ik hem dit later vertel laat hij me zien waardoor hij geinspireerd is: inderdaad, de woestijn. We sandboarden tot we er bij neervallen, staan dan op en boarden weer verder. Het is geweldig. Later pikken we vier oude amerikanen op en verwachten dat het nu wel over is met de pret. Integendeel, dit zijn de geweldigste oude mensen ooit. Ze gaan op hun buik op de boards de hoge zandduinen af, gillend en gierend van het lachen. In de buggy willen ze alleen maar harder, handen in de lucht! Nog nooit heb ik zulke ´kwieke´ oudjes ontmoet en Tanja en ik besluiten later ook zo te worden.

Dan met de bus naar Nazca. We komen laat aan en zijn bang, want de straten zijn verlaten op enkele groepjes mannen na. Mensen in het vorige hostel hebben ons de vorige avond de stuipen op het lijf gejaagd met hun verhalen over hun berovingen. Vlak voor het hostel struikel ik, en ga over de kop doordat het gewicht van mijn backpack zich te hoog verplaatst. Tijd om te slapen dus, zonder avondeten, want we willen niet weer de straat op. ´s Nachts droom ik dat Tom Cruise me neerschiet.

´s Morgens worden we gewekt door de jongens van het hostel. Ze hebben een vlucht voor ons geregeld in een minivliegtuigje, om 9 uur. We gaan over de Nasca lijnen vliegen. Dit zijn enorme figuren in de woestijn, waarvan niemand precies weet hoe ze precies zijn ontstaan (wikipedia kan hier meer over vertellen). Voordat ik in het gammele vliegtuigje stap zie ik Rotterdam weer lopen. Vol verbazing kijken we naar de figuren in het zand: een hond, een aapje, en mijn favoriet: een astronaut. Hoe kan dit zijn ontstaan? Het is een van de beste ervaringen tot nu toe. Eentje die me weer diep aan het denken zet. Daar krijgen we dan ook wel de tijd voor; de bussen naar onze volgende bestemming, Arequipa, gaan alleen ´s nachts en in Nasca is weinig te beleven. Daarnaast gaat de zon om 7 uur onder en is op straat zijn geen optie. Dus lezen, kletsen, eten, en drinken we, terwijl de tijd geen haast lijkt te hebben om voorbij te gaan. En dat geeft ook helemaal niets.

zondag 7 september 2008

Dag New York!

De wind giert door de straten en terwijl het Empire State Building zich verschuilt in een grijze wolk vormt zich een snel stromend riviertje die zich binnen een paar tellen door de hele stad heeft verspreid; de plassen reiken kuithoog. Met mijn backpack op de rug en rugzak op mijn buik ren ik door de straten. Doordat ik een uur vertraging heb arriveer ik overal net na sluitingstijd, en omdat ik geen regenjas heb is alles behalve mijn backpack doorweekt. Gelukkig is in ieder geval het postkantoor nog open, zodat ik enkele nutteloze voorwerpen naar huis kan sturen en iets lichter bepakt naar het zuiden kan vertrekken. Dan naar 85, waar ik enkele maanden geleden een oude laptop en een engels grammatica boek achterliet. De laptop kan weg, maar het boek heb ik nodig als ik les ga geven. Ik ben vergeten in welke kamer Nimfa, het oude Ecuadoriaanse vrouwtje die ik met mijn spullen heb toevertrouwt, woont en smeek daarom de hele weg of ze in de hal mag staan. De jongen van de bakker op de hoek lacht om mijn verdronken aanblik terwijl hij een blueberrymuffin voor me inpakt, die ik in twee happen naar binnen schrok; een normale maaltijd heb ik vandaag nog niet gehad en het loopt al tegen zeven uur. Gelukkig staat Nimfa in de hal en is blij met mijn onaangekondigde bezoek. Ze brengt me mijn spullen en het telefoonnummer van haar nicht in Ecuador, en gilt dat ik wel voorzichtig moet zijn als ik het gebouw uitrace, weer de regen in.

De metro heeft ondertussen ook besloten ermee op te houden en als ik uiteindelijk bij de bibliotheek aankom om mijn boek in te leveren blijkt ook deze gesloten. Het zal ook niet. Een straal koud water gutst mijn broek in als ik voorover buk om een paar woorden op te schrijven voor de bewaker in de gang. Maar van 'drop off box' hebben ze hier niet gehoord en ze kan niets voor me doen. Even overweeg ik of ik het boek gewoon aan de deurpost kan hangen, zodat ze hem morgen vinden, maar dat risico is te groot. Ondertussen zijn de voorwerpen in mijn rugzak van hun watervrees af; de handzeep en de muggenspray doen een wedstrijdje rugcrawl terwijl de boeken in hun verdrinkingsnood omkrullen. Het voelt alsof zelfs mijn botten nat worden, en om even tot mezelf te komen loop ik een willekeurig hotel binnen en vraag naar de prijs van een kamer.

Ik zie aan zijn gezicht dat hij geen grapje maakt als hij de prijs noemt en vraag dus maar naar het dichtsbijzijnde internetcafe. 'Gebruik het mijne maar', zegt hij glimlachend. Een spoor van zure regen achterlatend sjomp ik naar de computer, waar ik het adres naar mijn hostel vind en wordt verrast door drie berichten vol liefde, die me heel blij maken. Nu mijn boek nog. Ik schat in dat de aardige man van de receptie me misschien wel weer wil helpen en dat ik er hulpeloos genoeg uitzie om het voor elkaar te krijgen dat hij mijn boek inlevert. Dat klopt, en hij bloost een beetje als ik gil dat ik zo blij zijn dat er aardige mensen bestaan. Weer de regen in, nu met een grote grijns. Ik geef wat geld aan een zwerver want ik heb mijn zoektocht naar een paraplu nu wel opgegeven en ben toch al doorweekt. Vijftien meter verderop kijk ik recht in de ogen van een ongelooflijk knappe neger die me een paraplu aanbiedt. 'Ik heb geen geld!' roep ik terwijl ik doorloop. 'Maar je krijgt hem van me!' gilt hij me na. Ik begin te lachen en vraag of ik hem een knuffel mag geven, ondanks mijn natte toestand. Dat mag, en zo vervolg ik mijn weg naar de Pax iets droger, om daar een salade te halen van mijn laatste dollars. 'Iets te drinken?' 'If only...' 'Wacht,' zegt de cassiere, 'ik haal een glas water voor je'.

Is het mijn doorweektheid die heel New York doet besluiten extra aardig tegen mij te zijn? Ik weet niet wat me overkomt, maar ik geniet van de vriendelijkheid van de mensen. Als een man genaamd Lawrence aandbiedt mij naar het hostel te begeleiden, omdat hij mij de weg hoort vragen, voel ik me helemaal geweldig.

Maar ik kom te laat. 'Het is tien uur geweest. Sorry. Ik kan je niet helpen!'. Kletsnat en koud sta ik te rillen in het gangetje. 'Kun je niet je baas bellen ofzo..', suggereer ik. Dat doet hij. Zijn baas, een man bijna te dik om te lopen, zonder enige expressie op zijn gezicht, checkt iedere kamer om uiteindelijk een voor mij te vinden. Hij omzeilt alle regels zodat ik een dak boven mijn hoofd heb. Eenmaal in mijn kamer neem ik de schade op; enkele tekeningen compleet geruineerd, een belangrijk document onleesbaar en een muffe geur die alle spullen doortrekt. De douche deel ik gezellig met drie kakkerlakjes. Het vuil hangt in korsten van de muren, de kleren die ik afpel lijken meer op dweilen en mijn knieen voelen als verroeste scharnieren. Maar vandaag was een bijzondere dag, ik voel me gillend euphorisch, en als ik schoon en warm in bed stap val ik een diepe slaap vol blije dromen.

vrijdag 5 september 2008

Gaan

En dan is het opeens september, twee dagen voor vertrek naar het nieuwe continent en het nieuwe avontuur. De zon gaat onder in het stinkend hete Montreal en ik speel de helft van de dag Super Mario om de tijd te doden. Ik ben zenuwachtig. Geen Starbucks meer in elke stad, geen bekende taal waaraan ik me kan vastklampen, maar opnieuw het diepe in. Zonder het in de gaten te hebben spin ik een web van stress om mijn uitgezakte lichaam en vraag me af waarom ik toch zo moe ben. Ik weet dat zodra ik in het vliegtuig zit het goed is, want dan ben ik onderweg. Onderweg zijn is het fijnste gevoel dat er is, zwevend door de tijd en nergens zijn. Nog twee nachtjes, nog 38 uur, nog een lange busreis naar New York, nog een telefoontje, nog drie maaltijden.

Het Grote Niets strekt zich oncomfortabel voor me uit. 'Kom maar op!' schreeuw ik, wetend dat de gevechten die ik hier aan zal gaan weer een nieuwe dimensie aan mij zullen bouwen. Ondertussen gaat het leven hier door. Er start een auto. Een man schreeuwt iets onverstaanbaars over straat. Twee vriendinnen giechelen om een jongen. Iedereen leeft. 'Maar jij zweeft' , zegt een kennis. Los voel ik me inderdaad. Klaar met de Verenigde Staten (verliefd op Canada), en open voor een nieuw avontuur. Kom maar op. Kom maar op. KOM MAAR OP!

maandag 1 september 2008

Zwerver

Het is donker in het oude koffiehuis in Burlington. De kleine ruimte wordt opgevuld door een zestal tafels, stoelen, banken en een grote bar. Lampen met kappen van gebutst ijzer verlichten de ruimte een klein beetje. Aan de muur hangen kleurige schilderijen van niets in het bijzonder en op de bar staan verse koekjes. Op een podiumpje in de hoek staat een zanger met zijn gitaar. Er zijn zes anderen in de ruimte aanwezig; drie daarvan zijn zijn vrienden, twee zijn onbekenden en een is de barvrouw.

'I'm sweating like the ocean', zegt hij en ik schiet in de lach, zoals telkens om zijn zelfgebakken engels. Maar dan begint hij te spelen, zo vol overtuiging als ik in een heel lange tijd niet heb gezien. Mensen komen en gaan, blijven even kijken of rennen meteen weer weg. Het lijkt hem niets te doen. Hij speelt niet voor de aandacht, hij speelt omdat hij muziek wil maken. De afgelopen dagen heb ik samen met deze man uit Montreal etend, drinkend en muziekmakend het kleine stadje aan het meer in Vermont verkend. Zonder zorgen, want wat is er om ons zorgen over te maken? We hebben beiden niet veel meer bij ons dan een rugzak en een half plan. Hij trekt door de Verenigde Staten naar de westkust, constant op zoek naar nieuwe mensen om zijn muziek mee te delen. Zonder geld, zonder baan, zonder huur, zonder verplichtingen, zingt hij in een van zijn nummers, is het leven geweldig.

Aan het einde van de avond zijn er zestien mensen, waarvan drie uitbundig dansen. Hij kijkt op en bedankt het publiek. De ventilators aan het plafond verspreiden de geur van verse koffie, en even voel ik mij compleet gelukkig.

maandag 25 augustus 2008

Oogbal

De eerste winkel die ik binnenloop verkoopt oogballen, afgehakte vingers, kruisloze bodysuits en kaarten. Het is half zes 's avonds en ik heb zes en een half uur gereisd om uiteindelijk in Boston aan te komen. Ik vlucht snel de winkel uit en plof neer in de Starbucks met een cappuchino en een brownie; twee essentiele onderdelen in mijn dieet. Starbucks, mijn veilige haven, rots in de branding, en wat dies meer zij, word zoals altijd bevolkt door gekleurde mensen achter de counter en blanken ervoor. Aan de tafel achter mij vindt een louche deal plaats.

Een langharige jongen van een jaar of zestien, bekleed met goud schuift aan bij een magere Rus en haalt een i pod touch tevoorschijn; zijn vriend staat voor het raam spiedend het uitzicht te verpesten. 'So, how much?' vraagt de Rus. 'Mheimmsm' mompelt de ander. 'Hmmm'. 'Hmmm'. Er word wat geprutst en geklikt, en schichtig naar mij gekeken terwijl ik net doe alsof ik in mijn boek aan het schrijven ben, opzichtig de pen optillend, en te grote slokken van mijn cappuchino nemend. 'I'll meet you at the gasstation at 9', gromt de jongen die amper de baard in de keel heeft. Voor ik het weet zijn ze verdwenen en heb ik het kleine hoekje weer voor mezelf, om de ervaringen van de afgelopen week te overdenken.

Slechts een week geleden was ik hier ook, maar dan op Harvard. Vriendin G. studeert daar en nam me op een persoonlijke tour. Omdat we geen slaapplek hadden besloten we bijzonder vriendelijk te zijn tegen Alex, een vage bekende van haar, die ons de vloer van zijn kelder aanbood. Eerst moest hij echter een project afmaken in het laboratorium, heel hard bacterieen schudden en dan kijken wat er met ze gebeurt. Zielig. Om ons tijdens het schudden te vermaken staken we dingen in de fik, en discussieerden we over Pim Fortuyn. De vloer van het lab sliep best lekker. De vloer van zijn kamer is ranzig en ik ben bang aangevallen te worden door ratten, maar besluit er maar vanuit te gaan dat die er niet zijn. Zijn alarmklok speelt 'oh when the saints', heel hard en heel vals.

De 6 dagen daarna vieren we in Acadia National Park, in Maine. Een hostel met vreselijk aardige eigenaars word even mijn huis. Ik leer rotsklimmen en verf van schrik dezelfde avond mijn haar. Ik beklim de moeilijkste berg met veel plezier op blote voeten en lees pas bovenaan dat deze klim alleen geschikt is voor mensen met ervaring en de juiste uitrusting, dat er mensen zwaar gewond zijn geraakt en anderen zijn overleden op die bergwand. Handig, dat ze zo'n bord bovenaan zetten, als je al levend bent aangekomen. De afdaling doe ik met een stuk minder plezier. Met een bijzonder slechte voorbereiding (een halve fles water, geen eten, en geen schoenen) en een kater is vijf uur klimmen toch wel lang. Maar ik zie wel een slang en spreek een vrouw die zal emigreren als McCain de verkiezingen wint.

Iedere morgen zitten G. en ik aan dezelfde tafel te ontbijten, met een breakfast sandwich and orange juice. Tropicana please. En we mogen twee keer steak, rare please, with fries and do you maybe have some mayonaise? Awesome, cheers.

Nog twee volle weken te gaan en dan naar Zuid Amerika. Alsof ik dat durf, in mijn eentje!

donderdag 21 augustus 2008

Komen en gaan

De zon zakt rozig achter de heuvels van Vermont. Het is maandagavond en ik zit in de auto met het stel T. en V. dat ik de avond daarvoor heb ontmoet. We zijn onderweg naar St Vernan, een klein dorpje in het oosten van Quebec. ‘Heb je zin om een week met ons mee te gaan?’ vroeg T. eerder aan het veel te dure diner. Ik beloofde er een nacht over te slapen, maar meer dan een uur had ik niet nodig om te weten dat dit de beste aanbieding was die ik kon krijgen op dit moment.

De reis duurt zeven uur en brengt ons naar een land met drie huizen, een meertje, een maplebos en zoveel rust als ik in weken niet gevoeld heb. Er is een bed voor me opgemaakt en de volgende morgen word ik wakker van de zon die de kamer in schijnt. De gastvrouw is een ietwat vreemde blonde dame die vast lijkt te zitten in de jaren 70. Hardcore hippie en mediterende buddhiste, of hindoeiste. Grinnekend laat ik haar met een lichtzwaard mijn aura schoonmaken terwijl T. zich verontschuldigt. Ik ben wel iets gewend, maar raak toch een beetje in de war van het bezoek dat we brengen aan een andere vrouw. Ze is een ‘heler’, wat dat moge zijn, en werkt op het moment met paarden. Verhalen over huilende merries, open eerste en tweede chakras en de diepe emoties van de dieren vliegen over de tafel en M. (de verloofde van T. ) en ik kijken elkaar met opgetrokken wenkbrauwen aan. Half giechelend verlaten we gedrieeen het huis en besluiten dat we nu toch zeker wel een ijsje verdiend hebben.

Als er dan toch gemediteerd moet worden dan doe ik dat wel door flink fysiek werk te verzetten; voor het eerst in mijn leven hak ik hout en dat geeft me meer voldoening dan enig ander werk dan ik ooit heb gedaan. De voldoening die het splijten van het hout met een bijl gedreven door al mijn opgekropte emoties geeft is onbeschrijflijk.

We beginnen elkaar zo goed te leren kennen dat het is alsof ik nieuwe familie heb gekregen, en dat zeg ik ze ook. Ze nemen me mee om poutin te eten, om hun vrienden te leren kennen, om bloemen uit te kiezen voor hun bruiloft en we drinken en lachen en kijken foto’s en praten, praten tot we er bij neervallen. Hoewel we veel in de auto zitten verveel ik me geen moment.

We hebben een feestmaal met een aantal gasten en de mannen gaan eropuit om alcohol te halen terwijl de vrouwen de situatie in de wereld bespreken. Hier kom ik erachter dat de vrouw die naast me zit samen werkt met het meisje waarbij ik gelogeerd heb in Montreal. De wereld is zo verschrikkelijk klein! Ze heeft een programma opgezet om jonge meisjes in te lichten over seks, hun lichaam, en hun waarde. Heel interessant, vooral omdat ik telkens weer mensen tegenkom die met dergelijke zaken bezig zijn; dingen die mij heel erg interesseren. Als het toetje op tafel komt: een blueberry pie met slagroom en chocola, beginnen de drie mannen opeens ‘ happy birthday ‘ voor mij te zingen (het is niet mijn verjaardag) en leggen een cadeau op tafel, ingepakt in tafelkleed en nepmeloen. Het bevat een miniboerderij in een doos met vreselijk grappige ‘chinglish’ zinnen erop, zoals ‘ once own, nothing can instead!’ en 'true one to 36 scale'. Ik weet niet waar ik het aan verdiend heb maar besluit de doos en de kip te houden en de rest te doneren aan de famlie. De kip is tenslotte op ware 1:36 schaal gemaakt… Mijn nieuwe reismaatje!

Later die avond, licht onder invloed van een en ander, speel ik pictionary in een team met vriend D. . We doen beide net alsof we vreselijk fanatiek zijn en verliezen schandalig, maar schuiven dat op het feit dat ik een aantal woorden niet ken. Onze tegenspelers, een stel uit Sherbrook –de hoofdstad van de Hells Angels- bedenken nieuwe regels die we vrolijk invoeren en uiteindelijk veranderen we het hele spel in Hints.

En dan moet ik weer weg, weer op naar mijn volgende avontuur. Is het het waard om telkens mensen te verlaten die mij lief zijn geworden? Het lijkt alsof ik verslaafd ben aan de adrenaline van mezelf telkens weer in het diepe gooien, uit mijn comfort zone te halen en volop de wereld in te gaan zonder een idee te hebben wat me te gebeuren staat. Maar nu ik hier weg moet verschijnen er voor het eerst echte tranen, omdat ik een huis heb gevonden vol liefde voor een op straat gevonden vreemdeling, en mensen die ik mijn leven lang niet zal vergeten.

donderdag 14 augustus 2008

Pijn en chagrijn

In het verregende Bryant Park schalt een misplaatste Franse chanson uit de luidsprekers van een kitcherige carrousel. Een vijfjarig kind houd zich stevig vast aan de oren van de haas waar hij op rijdt, terwijl zijn moeder ondertussen driftig een nieuwe oppas aan het Googlen is en tegelijkertijd een telefoongesprek al ohmyGOOODdent gaande houdt.

Een stukje verderop loopt een vader met enorme constructie op zijn rug waarvan je alleen weet dat het een 'kinderdrager' is door de schreeuwerig oranje croc die aan een beentje tegen de man zijn even oranje achterwerk bungelt, als ware het om de pakezel aan te sporen tot nog snellere tred. Gezien zijn grote, in witte sportsokken gestoken voeten geschoeid met wandelschoeisel eerste klas moet dit in principe mogelijk zijn. Het verlangen een foto te maken van dit tafereel om het te kunnen delen met vriendin A., die dit ongetwijfeld kan waarderen, heb ik geen zin om mijn handen in de met broodkruimels en geplet fruit besmeurde tas te steken en laat de kans voorbijgaan. Niet dat ik recht van spreken heb, in mijn roze flodderhemd met floekend rode zonnebril. Mijn toch zeker enkele weken niet geschoren benen en oksels laten onverhulde lachsalvo's weerklinken in het dagelijks waxende publiek, maar dat kan me niets schelen. Scheren is zo juni.

Een stelletje is zeer verdiepd in een uitgebreid onderling keelonderzoek en ik voel mijn mueslireep een sprintje trekken naar de voordeur. Liefde is wel het laatste waar ik zin in heb en gemeen denk ik over de waarschijnlijk mislukkende relatie die zich hier nog staande houdt, waarin de man zich na anderhalf kind en een labrador realiseert dat zijn vrouw een verlept chagrijnig wijf is en er dus maar vandoor gaat met een hersenloze bimbo die hem in ieder geval niet zal vragen over zijn gevoelens te praten.
-excuses, trouwende vrienden, ik wens jullie het beste, dit is slechts persoonlijke frustratie -

De rest van de mensen zien er ook al zo smerig gelukkig uit, allemaal met perfecte huid, niet te harde kirretjes van plezier, fonkelende diamanten aan hun ringvingers of een koddig babietje in een kinderwagen à $1000 'because you know, we like only like want the best for our little angel'.

Mijn humeur is gedaalt tot zeker 15 graden Fahrenheit, wat ongetwijfeld te maken heeft met het feit enkele weken geleden zonder greintje schaamte gedumpt te zijn door vriend A. en vervolgens los en vast geleefd te hebben uit mijn duitse rugzak. Nu, terug in New York voor een dag, heb ik een kater, ongetwijfeld een kegel, en erg veel zin in pizza. Goede vriend A. te A. vroeg eerder, licht geschokt door mijn verhalen over chocola, drank en aandacht, of ik wel goed voor mezelfd zorgde. Ik overtuigde hem dat ik echt in maanden niet zo gelachen had als de afgelopen dagen en nachten en dat het dus prima ging, zolang ik mijn emoties maar niet uit de ijskast haalde en deed alsof het allemaal vanzelf weer over gaat. Hoewel hij niets door laat schemeren weet ik hem zuchtend aan de andere kant van het scherm, terwijl hij me toevertrouwd dat hij graag met een vleesmes één en ander recht zou komen zetten, dat ik wel voorzichtig moet zijn en ook goed moet eten. Glimlachend -wat hij trouwens ook niet ziet- voel ik me even héél geliefd en zeg ik hem dat er niets beter is dan een excuus om ongegeneerd wijn en chocola te nuttigen, en je zelf het vreselijk allerbelangrijkst te vinden op de hele wereld. En dat ik straks lekker een pizza haal met minimaal 1000 calorieen om dat te vieren.

zaterdag 9 augustus 2008

On the road again

Het is half 12 in de morgen. Een dikke rat knaagt onverstoorbaar aan een afgedankte boterham op het metrospoor terwijl ik met een van slaap verdoofd hoofd moeizaam de trap op klim, mijn backpack vervloekend. Ik heb de afgelopen nacht doorgebracht in een Greyhoundbus vanuit Canada, vijf uur wachtend aan de grens zonder reden, naast een goedgemutste neger die het op een snurken zette alsof hij een record moest breken, vervolgens wakker werd en met een lachje opmerkte dat ik nog steeds niet aan het slapen was. Nee. Inderdaad.

De weken voorafgaand aan de oneindige busreis bracht ik door in het land van de Maplesyrup, wasbeertjes op het asfalt, borden die waarschuwen voor elanden, en beren die zoveel van de gemorste chocoladepudding houden dat ze inbreken op je kamp om je vervolgens in doodsangst de nacht te laten doorbrengen met zes anderen in een te kleine tent. De meren zijn groot, vol vissen en kleine eilandjes waar je het gevoel hebt dat je alleen op de wereld bent, op een paar waterlelies en wat kanoers na. Het contrast met New York is te groot om te bevatten; opeens is het scheren van benen, het gebruik van deodorant, het kopen kopen kopen, prada prada gucci gucci, geheel onbelangrijk. Slechts de zon, het water, de brulkikkers die met hun luide ge 'MEEE' elkaar proberen te versieren en de loon vogels die diep fluitend overleggen over het avondeten vormen de achtergrond voor het ordenen van mijn gedachten. Er is veel om over te denken en de ruimte die ik mij al reizend verwerf is groot, en heel erg lekker.

Na vijf dagen in dit paradijs -afgezien van de beren, maar ach, we leven allemaal nog- vertrek ik naar Toronto. Mijn familie, die ik nog nooit bewust had ontmoet, heet mij meer dan welkom en zorgt voor me zoals alleen een familie dat kan. De stad is zachter dan New York, en als ik bovenop de grootste toren van de wereld sta ben ik onder de indruk van het land, de ruimte, de mensen.

Maar ook hier moet ik weer verder, dieper het land in, op zoek naar Canadese cultuur, natuur. Ik kom in Quebec city, een stad die compleet misplaatst lijkt in de grote wildernis. Frankrijk in het klein. Gebouwd op een berg voelt het alsof ik in Europa ben, wat benadrukt wordt door het feit dat men praktisch geen Engels spreekt. Ik voel me ver weg van alles wat ik ken en besluit dat te vieren met enkele cocktails en wat bier. Een man gekleed in leer gebruikt mondspray na elke sigaret, wat me in onbedaarlijk giechelen doet uitbreken -wat overigens niets te maken had met de alcohol, echt niet.

Mijn gastvrouw neemt me mee op een fietstocht door het platteland. We bezoeken een enorme waterval, en Ile d'Orleans, waar we op een zwartebessen boerderij Creme de Cassis proeven, bij een chocoladefabriekje gulzig het 'zwarte goud' naar binnen werken en verse aardbeien kopen voor het avondeten. Op de terugweg plukken we wilde bloemen langs de kant van de weg, en gieren het uit om een beeld van een engel op een bromfiets. Thuisgekomen dragen we gekke jurkjes, koken, drinken, lachen, huilen en zingen en besluiten dat we ooit samen door het hele land zullen trekken op de fiets.

Ik ga door, naar Montreal. Mijn gastvrouw daar geeft me een bed en de sleutel, vrije toegang tot de koelkast die gevuld is met alle biologische lekkernijen die je je voor kunt stellen, of die je je nog nooit voorgesteld had. Later drinken we bier en praten we over doodgaan; een nogal zwaar onderwerp om aan te snijden met iemand die ik welgeteld drie uur ken maar wat kan het schelen.

Ik houd van Canada, hoewel restjes van de orkaan in Florida het weer lichtelijk aan het verpesten zijn. Iemand geeft me een gratis kaartje voor een Afrikaans circus, waar ik mannen en vrouwen hoor zingen en dansen zoals alleen Afrikanen dat kunnen. De zon zakt en na de show loop ik naar het water om een ongelooflijk vuurwerk te bekijken, groter en specataculairder dan ooit gezien. Een man licht me bij met zijn telefoon als hij ziet dat ik moeite heb met het lezen van mijn boek bij het zwakke licht van de lantaarnpaal.

Als ik mijzelf de trap op heb gewerkt en de deur uit stap weet ik niet wat me overkomt. Het gilt, het schreeuwt, het toetert, het stinkt, het walmt. Dan realiseer ik het me: ik ben terug in New York. Glimlachend knal ik door de mensenmenigte de eerste de beste Pax in, steel een New York Today van een verlaten tafeltje en wacht met een maag die klotst van de blueberry yoghurt op Anne, om samen het weekend in Washington en Philadelphia door te brengen. De media vertelt me, na een groot artikel over de nieuwe realityshow van Pamela Anderson, de bevalling van Angelina en Paris Hilton die weer eens dronken was, of stoned, of gewoon hersenloos, dat Karadzic is opgepakt. Een voldaan 'haHA' ontsnapt uit mijn mond, en ik doe een klein vreugdedansje voor de vrouwen van Srebrenica.

donderdag 31 juli 2008

New York - enkele foto's











FRAPPUCINO!









































































Brooklyn Bridge bij nacht













Op stap op 4 juli













De Central Library










Picnicken met 60.000 mensen












Uitzicht vanaf het Empire State Building

donderdag 17 juli 2008

New York, New York

De stad is groot en druk. Alles maakt geluid. Het kraakt, het piept, het schreeuwt, het jankt. Het asfalt drink het zonlicht en ademt een vettige hitte uit die blijft plakken op mijn huid. De winkels dwingen me om te kopen, om mooier, leuker, beter te zijn dan ik ben. Wolkenkrabbers kijken minzaam op me neer met hun mijlen hoge ogen. De auto's zijn groot en glanzend, ze kruipen als insecten door de straat, met veel geduld. De gele taxi's bepalen het straatbeeld, maar ik wil niet betalen dus daal af onder de grond om daar in de stinkende hitte te wachten op trein nummer 1, naar huis. De bedelaars vragen me om geld of eten, en vertellen hun verhaal. Er is niemand die voor ze zorgt. Of: bedelen in New York is makkelijk geld verdienen. Of: verslaafd. Of: gek, en geen gekkenhuis die ze wil hebben. Een vrouw zingt prachtig met haar draagbare radio; een man zonder benen speelt gitaar.

Zonder het te weten word ik opgeslokt in een drukte die ik niet ken. De stad is mijn thuis geworden, want ik weet precies waar ik moet zijn, hoe ik daar kom, en wat er te doen is. Ik merk dat ik net zo hard over straat ren als de mannen met hun aktetassen, het enige verschil is dat ik geen nikes draag onder mijn kleren.

Mijn baas is Guy Jakobson, de meest interessante man die ik ooit heb ontmoet. Hij heeft zowel Priority Films als the Red Light Children Campaign opgezet. Voor deze campagne werk is, om bekendheid te geven aan het concept ' Child Trafficking '. Dit is kinderprostitutie, iets wat niet slechts in Thailand of Brazilie voorkomt maar net zo hard in Amerika, en Nederland. Guy vertelt dat het jongste meisje dat hij ooit in een bordeel heeft gevonden drie dagen oud was en dit bordeel stond midden in Manhattan. De verhalen zijn schokkend, het onderwerp is uitdagend, maar het werk is saai. Ondertussen leer ik ook Spaans, voor straks, als ik naar Zuid Amerika vertrek.

Mijn favoriete plek is Central Park, het is een baken van rust in de stad. Hoewel ik in de afgelopen vijf weken nog geen stilte heb gehoord vind ik hier iets wat er dicht bij komt.

Iedereen praat met elkaar. De mensen zijn geinteresseerd, maar tot bepaalde hoogte. Het gaat niet diep. Van de Amerikanen die ik vanaf het begin ken is er maar eentje die zichzelf echt laat zien. De rest blijft op de oppervlakte, dat is genoeg voor hen, lijkt het.

's Avonds maak ik een wandeling naar de Hudson River, met Ben and Jerry's in mijn hand. Of ik ga naar een gratis film in Bryant Park. Of naar een concert, een musical, een ballet. Alles wat ik wil doen kan ik doen, behalve slapen, dat gaat niet. De tijd is snel gegaan, ik ga nu al weer verder, naar Canada. Laat ik die Maplesyrup maar eens proberen.

donderdag 3 april 2008

Weg

´Waarom wil jij weg? Ben je op de vlucht ofzo?´

Over deze vragen moet ik even nadenken terwijl ik de jongen aan de overkant van de bar nog een biertje inschenk. Als ik het nu zo mooi mogelijk formuleer, zou hij dan misschien niet in de gaten hebben dat ik er geen pasklaar antwoord voor heb? Ik besluit in plaats daarvan te gaan voor eerlijkheid en terwijl ik zorgvuldig mijn woorden kies probeer ik mijn drang om de wereld te zien uit te leggen. Het kernwoord dat ik gebruik is vrijheid. Hoewel ik nog maar piepjong ben voel ik in dit land zoveel sociale- en prestatiedruk dat ik de neiging krijg helemaal niets meer te doen en weg te rennen. De wereld is groot maar wordt zo vaak voorgesteld als overzichtelijk en klein. In mijn studie uit zich dat bijvoorbeeld in de inzichten die ik krijg in beleidsvorming. Buitenlands beleid dat ontworpen wordt door mensen die nog geen woord met lokale bevolking gesproken hebben. Het Nederlandse model van samenlevingsinrichting die door iedereen gevolgd moet worden voor voorspoed en vrede. Culturele diversiteit wordt teniet gedaan met het opleggen van sociaal-economische ideeen. We hebben een bepaald beeld van de Niet Westerse en in dit hokje word elke cultuur geplaatst. Niet Westers is Niet Zo Intelligent en Welvarend. Ik ga opzoek naar het tegendeel.

Daarnaast houd ik natuurlijk ook gewoon van de zon en van nieuwe landschappen en nieuwe mensen. Het no worries-gevoel dat mijn ervaringen in Australie me heeft opgeleverd is nog steeds niet helemaal verdwenen, maar het ebt weg door de betonnen straten en de drukte. Het benauwde gevoel van met zijn 17 miljoenen op een hoopje leven blijft aan me hangen en ik weet van mijn twee grote reizen dat dit verdwijnt zodra ik voet op nieuwe bodem zet. En dat zal ik de komende anderhalf jaar dan ook gaan doen. Vorig jaar heb ik besloten alleen nog maar de dingen te doen die ik het leukst vindt, het liefst met positieve gevolgen voor iedereen die daarmee te maken heeft. Daar ga ik 18 juni aan beginnen.

´Ik ben jaloers´ zegt hij. Niet-begrijpend kijk ik hem aan. ´Jij doet het tenminste´. Ja, denk ik, ik ga het doen.

New York, here I come!