woensdag 24 september 2008

Cavia en de Colca Canyon

Dat er meerdere routes zijn door de Colca Canyon wist ik niet, maar ik besluit gelijk de minst toeristische te nemen. ' Dan moeten we wel nog iemand vinden die dat wil, anders kan ik geen gids voor je regelen', zegt de overvrolijke vrouw van het kleine reisbureau. Als ik om acht uur terugkom om te vragen of het is gelukt vertelt ze me blij dat er inderdaad nog iemand is die met mij dezelfde tocht zal maken. Een man. 'He better be nice', roep ik als ik wegloop. De volgende morgen word ik om half vijf opgehaald door een klein busje gevuld met wandelaars. Een iemand zit alleen -dat moet hem zijn, mijn reisgenoot voor de komende drie dagen. Hij heeft zijn muts over zijn hoofd getrokken en het enige dat ik zie is dat hij zich niet heeft geschoren. 'You are gammie?' hoor ik een Peruviaan aan het vragen. 'No, Jamie', zegt hij, met een licht geirriteerd Brits accent. Ik moet lachen. Bij de eerste stop loop ik naar hem toe en vertel dat ik denk dat we beste vrienden moeten worden, en dat lijkt hem ook een prima plan.

We zien condors vliegen over de diepste canyon van de wereld, eten lunch, en vertrekken dan om vier uur lang bergafwaarts te lopen. Mijn voeten doen zeer. Het stof waait in mijn gezicht, ik heb hoofdpijn van de hoogte, en val een paar keer bijna in de armen van een cactus. Onze gids, een Peruviaans meisje, lijkt een wedstrijd te rennen, en besluit pas na 3 uur dat het tijd is voor een pauze. Maar het is de pijn en de vermoeidheid waard: het enige wat de stilte doorbreekt is het geluid van de rivier die onderin de canyon stroomt. De forellen die vanavond op het menu staan zwemmen daar nu nog onwetend stroomafwaarts.

We slapen in een bamboehut, na gebaad te hebben in een niet zo schoon maar heerlijk warm natuurlijk termaal bad. Na een nacht die magisch is door het aantal sterren, de volle maan, en het geluid van de rivier, worden we gewekt met bananenpannenkoeken en een kop cocathee. Dan de berg op. Ik glibber er bijna af door al het zweet, en leer over de medicinale werking van cactussen. We passeren een dorpje waar 10 families wonen, die alleen Quetchua spreken en waar school noch kerk noch ziekenhuis is, maar waar men gelukkig is met wat men doet en gemiddeld tien jaar langer leeft. Dan weer verder, hijgend, blarend. Als we eindelijk de top bereiken moeten we weer naar beneden, het dal in, naar een grote groene oase die schel afsteekt tegen de droge rode wanden van de rest van de canyon. Om een uur of een komen we daar aan, om de rest van de dag te liggen niksen. Jamie en ik vinden onszelf de allerleukste groep en hoewel de gids bijna geen engels spreekt hebben we toch een geweldige tocht.

De volgende morgen is het half zes als we de westwand van de canyon beklimmen, om vervolgens een lange busreis naar Arequipa te maken, al slapend. 's Avonds eten we cavia en luisteren we naar een protest van een socialistische Boliviaanse groep op het plein. Samen verder reizen? Goed idee! Dus met de nachtbus naar Cuzco.

Deze bus word gerund door Ecotours. Voor 3 euro een 10 uur durende reis maken lijkt ons een goede deal, maar het blijkt de ergste ooit te zijn. Het vriest zelfs in de bus, ijs aan de binnenkant van de ramen, een krijsend kind, een slechte Jean Claude Van Damme film in het Spaans, en het gevoel dat we zo door het raam zullen vliegen als de chauffeur voor de zoveeltse keer bruut op de rem stapt. Gaar stappen we uit in Cuzco, vinden een hostel, boeken een 5 daagse tocht naar Machu Picchu (een van de redenen dat ik hier ben gekomen), en vallen in slaap. Om de volgende morgen weer eens om half vijf te worden opgehaald voor een nieuw, geweldig avontuur.

woensdag 10 september 2008

Lima, Huacachina, en Nasca: because I love things that seem impossible

Het is al donker als het vliegtuig na een lange dag in de lucht op Lima Airport landt. Het eerste wat ik zie zijn vijf Rotterdammers, die de dag daarvoor hun bagage zijn verloren en het nu komen ophalen. Een kleine Peruaanse man staat mij met een naambordje op te wachten. De taxi hangt vol met plaatjes van heiligen, en twee playboy konijntjes kijken schalks naar buiten. De auto´s zijn hier oud en vies, alsof heel New York hun afgedankte bakkies hierheen heeft laten verschepen. In de totale gekte van de stad, gevuld met getoeter, gegil, bedelende kinderen en fluitende mannen, voer ik een gesprek in gebroken Spaans over geld; iets waar ik de komende dagen veel over zal praten. Bij het hostel aangekomen stort ik in, ik ben moe, heb honger en wil het liefste meteen naar bed. In plaats daarvan knal ik de straten door opzoek naar voedsel en eindig mijn maaltijd in een Starbucks: omdat het kan.

De volgende dag breng ik door met mijn Servische kamergenootje Tanja en haar vrienden. Lima word constant bedekt door een grijze wolk. Deprimerend. De sloppenwijken zijn uitgestrekt en gevuld met spelende kinderen, plastic zakken vol snoep, en straathonden. Miraflores, waar ik logeer, is nieuw en gevuld met dure winkels. Vette mannen in pakken vieren hier vakantie. Hun in turquoise geklede wijfjes laten rode lippen achter rietjes in hun Pisco Sour. Ik wil hier weg, want steden als deze zijn niet mijn favoriet. Dus besluiten Tanja en ik samen via Ica naar Nazca te trekken.

Bij Ica ligt de Huacachica woestijn warm te zijn in het oranje zonlicht. Meteen als we het zand in buggieen denk ik aan een schilderij van een kunstenaar die ik eerder deze trip heb ontmoet; het zand vormt zachte vrouwelijke rondingen en de kleur is precies dezelfde die hij heeft gebruikt. Wanneer ik hem dit later vertel laat hij me zien waardoor hij geinspireerd is: inderdaad, de woestijn. We sandboarden tot we er bij neervallen, staan dan op en boarden weer verder. Het is geweldig. Later pikken we vier oude amerikanen op en verwachten dat het nu wel over is met de pret. Integendeel, dit zijn de geweldigste oude mensen ooit. Ze gaan op hun buik op de boards de hoge zandduinen af, gillend en gierend van het lachen. In de buggy willen ze alleen maar harder, handen in de lucht! Nog nooit heb ik zulke ´kwieke´ oudjes ontmoet en Tanja en ik besluiten later ook zo te worden.

Dan met de bus naar Nazca. We komen laat aan en zijn bang, want de straten zijn verlaten op enkele groepjes mannen na. Mensen in het vorige hostel hebben ons de vorige avond de stuipen op het lijf gejaagd met hun verhalen over hun berovingen. Vlak voor het hostel struikel ik, en ga over de kop doordat het gewicht van mijn backpack zich te hoog verplaatst. Tijd om te slapen dus, zonder avondeten, want we willen niet weer de straat op. ´s Nachts droom ik dat Tom Cruise me neerschiet.

´s Morgens worden we gewekt door de jongens van het hostel. Ze hebben een vlucht voor ons geregeld in een minivliegtuigje, om 9 uur. We gaan over de Nasca lijnen vliegen. Dit zijn enorme figuren in de woestijn, waarvan niemand precies weet hoe ze precies zijn ontstaan (wikipedia kan hier meer over vertellen). Voordat ik in het gammele vliegtuigje stap zie ik Rotterdam weer lopen. Vol verbazing kijken we naar de figuren in het zand: een hond, een aapje, en mijn favoriet: een astronaut. Hoe kan dit zijn ontstaan? Het is een van de beste ervaringen tot nu toe. Eentje die me weer diep aan het denken zet. Daar krijgen we dan ook wel de tijd voor; de bussen naar onze volgende bestemming, Arequipa, gaan alleen ´s nachts en in Nasca is weinig te beleven. Daarnaast gaat de zon om 7 uur onder en is op straat zijn geen optie. Dus lezen, kletsen, eten, en drinken we, terwijl de tijd geen haast lijkt te hebben om voorbij te gaan. En dat geeft ook helemaal niets.

zondag 7 september 2008

Dag New York!

De wind giert door de straten en terwijl het Empire State Building zich verschuilt in een grijze wolk vormt zich een snel stromend riviertje die zich binnen een paar tellen door de hele stad heeft verspreid; de plassen reiken kuithoog. Met mijn backpack op de rug en rugzak op mijn buik ren ik door de straten. Doordat ik een uur vertraging heb arriveer ik overal net na sluitingstijd, en omdat ik geen regenjas heb is alles behalve mijn backpack doorweekt. Gelukkig is in ieder geval het postkantoor nog open, zodat ik enkele nutteloze voorwerpen naar huis kan sturen en iets lichter bepakt naar het zuiden kan vertrekken. Dan naar 85, waar ik enkele maanden geleden een oude laptop en een engels grammatica boek achterliet. De laptop kan weg, maar het boek heb ik nodig als ik les ga geven. Ik ben vergeten in welke kamer Nimfa, het oude Ecuadoriaanse vrouwtje die ik met mijn spullen heb toevertrouwt, woont en smeek daarom de hele weg of ze in de hal mag staan. De jongen van de bakker op de hoek lacht om mijn verdronken aanblik terwijl hij een blueberrymuffin voor me inpakt, die ik in twee happen naar binnen schrok; een normale maaltijd heb ik vandaag nog niet gehad en het loopt al tegen zeven uur. Gelukkig staat Nimfa in de hal en is blij met mijn onaangekondigde bezoek. Ze brengt me mijn spullen en het telefoonnummer van haar nicht in Ecuador, en gilt dat ik wel voorzichtig moet zijn als ik het gebouw uitrace, weer de regen in.

De metro heeft ondertussen ook besloten ermee op te houden en als ik uiteindelijk bij de bibliotheek aankom om mijn boek in te leveren blijkt ook deze gesloten. Het zal ook niet. Een straal koud water gutst mijn broek in als ik voorover buk om een paar woorden op te schrijven voor de bewaker in de gang. Maar van 'drop off box' hebben ze hier niet gehoord en ze kan niets voor me doen. Even overweeg ik of ik het boek gewoon aan de deurpost kan hangen, zodat ze hem morgen vinden, maar dat risico is te groot. Ondertussen zijn de voorwerpen in mijn rugzak van hun watervrees af; de handzeep en de muggenspray doen een wedstrijdje rugcrawl terwijl de boeken in hun verdrinkingsnood omkrullen. Het voelt alsof zelfs mijn botten nat worden, en om even tot mezelf te komen loop ik een willekeurig hotel binnen en vraag naar de prijs van een kamer.

Ik zie aan zijn gezicht dat hij geen grapje maakt als hij de prijs noemt en vraag dus maar naar het dichtsbijzijnde internetcafe. 'Gebruik het mijne maar', zegt hij glimlachend. Een spoor van zure regen achterlatend sjomp ik naar de computer, waar ik het adres naar mijn hostel vind en wordt verrast door drie berichten vol liefde, die me heel blij maken. Nu mijn boek nog. Ik schat in dat de aardige man van de receptie me misschien wel weer wil helpen en dat ik er hulpeloos genoeg uitzie om het voor elkaar te krijgen dat hij mijn boek inlevert. Dat klopt, en hij bloost een beetje als ik gil dat ik zo blij zijn dat er aardige mensen bestaan. Weer de regen in, nu met een grote grijns. Ik geef wat geld aan een zwerver want ik heb mijn zoektocht naar een paraplu nu wel opgegeven en ben toch al doorweekt. Vijftien meter verderop kijk ik recht in de ogen van een ongelooflijk knappe neger die me een paraplu aanbiedt. 'Ik heb geen geld!' roep ik terwijl ik doorloop. 'Maar je krijgt hem van me!' gilt hij me na. Ik begin te lachen en vraag of ik hem een knuffel mag geven, ondanks mijn natte toestand. Dat mag, en zo vervolg ik mijn weg naar de Pax iets droger, om daar een salade te halen van mijn laatste dollars. 'Iets te drinken?' 'If only...' 'Wacht,' zegt de cassiere, 'ik haal een glas water voor je'.

Is het mijn doorweektheid die heel New York doet besluiten extra aardig tegen mij te zijn? Ik weet niet wat me overkomt, maar ik geniet van de vriendelijkheid van de mensen. Als een man genaamd Lawrence aandbiedt mij naar het hostel te begeleiden, omdat hij mij de weg hoort vragen, voel ik me helemaal geweldig.

Maar ik kom te laat. 'Het is tien uur geweest. Sorry. Ik kan je niet helpen!'. Kletsnat en koud sta ik te rillen in het gangetje. 'Kun je niet je baas bellen ofzo..', suggereer ik. Dat doet hij. Zijn baas, een man bijna te dik om te lopen, zonder enige expressie op zijn gezicht, checkt iedere kamer om uiteindelijk een voor mij te vinden. Hij omzeilt alle regels zodat ik een dak boven mijn hoofd heb. Eenmaal in mijn kamer neem ik de schade op; enkele tekeningen compleet geruineerd, een belangrijk document onleesbaar en een muffe geur die alle spullen doortrekt. De douche deel ik gezellig met drie kakkerlakjes. Het vuil hangt in korsten van de muren, de kleren die ik afpel lijken meer op dweilen en mijn knieen voelen als verroeste scharnieren. Maar vandaag was een bijzondere dag, ik voel me gillend euphorisch, en als ik schoon en warm in bed stap val ik een diepe slaap vol blije dromen.

vrijdag 5 september 2008

Gaan

En dan is het opeens september, twee dagen voor vertrek naar het nieuwe continent en het nieuwe avontuur. De zon gaat onder in het stinkend hete Montreal en ik speel de helft van de dag Super Mario om de tijd te doden. Ik ben zenuwachtig. Geen Starbucks meer in elke stad, geen bekende taal waaraan ik me kan vastklampen, maar opnieuw het diepe in. Zonder het in de gaten te hebben spin ik een web van stress om mijn uitgezakte lichaam en vraag me af waarom ik toch zo moe ben. Ik weet dat zodra ik in het vliegtuig zit het goed is, want dan ben ik onderweg. Onderweg zijn is het fijnste gevoel dat er is, zwevend door de tijd en nergens zijn. Nog twee nachtjes, nog 38 uur, nog een lange busreis naar New York, nog een telefoontje, nog drie maaltijden.

Het Grote Niets strekt zich oncomfortabel voor me uit. 'Kom maar op!' schreeuw ik, wetend dat de gevechten die ik hier aan zal gaan weer een nieuwe dimensie aan mij zullen bouwen. Ondertussen gaat het leven hier door. Er start een auto. Een man schreeuwt iets onverstaanbaars over straat. Twee vriendinnen giechelen om een jongen. Iedereen leeft. 'Maar jij zweeft' , zegt een kennis. Los voel ik me inderdaad. Klaar met de Verenigde Staten (verliefd op Canada), en open voor een nieuw avontuur. Kom maar op. Kom maar op. KOM MAAR OP!

maandag 1 september 2008

Zwerver

Het is donker in het oude koffiehuis in Burlington. De kleine ruimte wordt opgevuld door een zestal tafels, stoelen, banken en een grote bar. Lampen met kappen van gebutst ijzer verlichten de ruimte een klein beetje. Aan de muur hangen kleurige schilderijen van niets in het bijzonder en op de bar staan verse koekjes. Op een podiumpje in de hoek staat een zanger met zijn gitaar. Er zijn zes anderen in de ruimte aanwezig; drie daarvan zijn zijn vrienden, twee zijn onbekenden en een is de barvrouw.

'I'm sweating like the ocean', zegt hij en ik schiet in de lach, zoals telkens om zijn zelfgebakken engels. Maar dan begint hij te spelen, zo vol overtuiging als ik in een heel lange tijd niet heb gezien. Mensen komen en gaan, blijven even kijken of rennen meteen weer weg. Het lijkt hem niets te doen. Hij speelt niet voor de aandacht, hij speelt omdat hij muziek wil maken. De afgelopen dagen heb ik samen met deze man uit Montreal etend, drinkend en muziekmakend het kleine stadje aan het meer in Vermont verkend. Zonder zorgen, want wat is er om ons zorgen over te maken? We hebben beiden niet veel meer bij ons dan een rugzak en een half plan. Hij trekt door de Verenigde Staten naar de westkust, constant op zoek naar nieuwe mensen om zijn muziek mee te delen. Zonder geld, zonder baan, zonder huur, zonder verplichtingen, zingt hij in een van zijn nummers, is het leven geweldig.

Aan het einde van de avond zijn er zestien mensen, waarvan drie uitbundig dansen. Hij kijkt op en bedankt het publiek. De ventilators aan het plafond verspreiden de geur van verse koffie, en even voel ik mij compleet gelukkig.