woensdag 15 oktober 2008

Zweven

De zon schijnt enthousiast neer op Potosi, de hoogste stad van de wereld, en verlicht haar smalle straatjes, dikke vrouwtjes met gevlochten zwarte haren en gekleurde doeken, maar ik merk er niets van want ik lig te slapen. Het is twee uur ´s middags, en ik ben moe. Twee nachtbussen hebben hun tol geeist en ik heb besloten geen bezoek te brengen aan de mijnen, maar in plaats daarvan een dag helemaal alleen lekker alles te doen waar ik zin in heb.

Twee dagen eerder zat ik nog middenin de jungle, in Rurre, een dorpje dat op twee manieren te bereiken is: per vliegtuig, voor zo´n 60 dollar, drie kwartier vliegen, of per bus, voor 5 euro, 18 uur over een weg die nauwelijks breder is dan het voertuig, vol hobbels en gaten, langs een dal dat honderd meter diep is.

Met de bus dus, logisch.

In Rurre vinden we onze twee engelse vrienden, C. en H., die net terug komen van de pampas en het ons ten zeerste aanraden. Boeken dus, een dagje dreadlocks maken, en dan vanuit Rurre verder met een jeep, die mij en vijf anderen naar een boot bracht die ons drie dagen lang over de rivier zou vervoeren. De eerste tien alligators doen iedereen naar de camera´s grijpen. Capibara´s, een soort gigantische cavia´s ter grootte van kalfjes, kijken verstoord om zich heen als zij het brommen van de motor horen naderen. We vinden enkele anaconda´s, en zwemmen met de homoiconen van de dierenwereld, de roze dolfijnen. Daarnaast hebben we een competitie synchroonhangmatzwaaien, en ik weet zeker dat ik zeer hoog zal scoren zodra dit een onderdeel word van de Olympische Spelen. De geluiden van de nacht zijn onbeschrijflijk luid. Ik verdenk Tiesto ervan een van zijn rifs te hebben gepikt van een van de vogels. Aapjes klimmen over de hutten waarin we slapen.

Op de laatste dag gaan we piraña vissen, en na tientallen keren mijn hengel leeggegeten opgehaald te hebben vang ik er eindelijk een, die ik zo hard naar binnen slinger dat hij hopla aan de andere kant van de boot weer in het water terecht komt.
Later weet ik mijn armen beter in bedwang te houden en landt er eindelijk eentje in de boot; B. heeft ondertussen al 10 gevangen en ik besluit dat ik het maar opgeef voor vandaag. Mijn vingers stinken naar het rauwe vlees dat ik telkens aan het haakje pruts, en ik ben bang dat de half levende vissen in mijn voeten zullen bijten. Want ja, ze hebben echte tanden. Hoewel er weinig vlees aan zit smaken ze heerlijk, biologische vis, wat wil je nog meer?

Nu dus, na urenlange busreizen naar het zuiden overleefd te hebben, in Potosi, uit bed dan maar, om wat te gaan ´wanderen´. Onbestede dagen als deze zijn mijn favoriet; ik kan mijzelf urenlang al schrijvend, tekenend en denkend vermaken, terwijl ik in gebroken Spaans halve gesprekken voer met de lokale bevolking nadat ik expres verdwaald ben om ook de andere kant van de stad te zien. En als ik de door tl-licht verlichte restaurantjes met lunch (soep, rijst, thee) voor een halve euro zat ben vlucht ik naar een warm café genaamd La Plata, gevuld met gringos en houten meubilair die een familiare sfeer creeeren waarnaar ik soms, thuisloos als ik ben, zo verlang. Het ruikt lekker naar koffie en ik baad rond in een heerlijke vorm van alleen zijn. Het leven is beter dan ooit: ongebondenheid en ongedwongenheid spinnen een veilig web. Zelfs mijn hoofd word lichter en leger, los van die oneindige druk van verwachtingen.

De tafel waaraan ik zit is beschilderd met lelijke witte tulpen, de chocolademelk is dik en heerlijk bitter. Op de achtergrond slechts wat westerse muziek en het gemompel van reizigers die hun komende week over de Lonely Planet discussieren. Ik zweef.