Om de ruines van Machu Picchu te bereiken kunnen verschillende routes genomen worden; de beroemde Inca Trail, die maanden van te voren geboekt moet worden en dus vol is, een jungle trek, een wandeltocht, en de Salkantay trek. Deze laatste gaat via de pas van de berg Salkantay richting de ruines. Het is een tocht van 77 kilometer in vier dagen. Op dag vijf dan eindelijk Machu Picchu. J. en ik vinden allebei dat we dit best kunnen en zo staan we om half vijf 's ochtends kleumend te wachten op een gammele bus die ons, drie andere Engelse mannen -H, C, B-, een Israelisch meisje -J- en onze gids Gonzales (laten we hem Gonzo noemen) naar onze plaats van vertrek zal brengen.
Na het gewoonlijke slappe gelul over seks, drank, en alles wat daarbij hoort, blijken de Engelse mannen toch best mee te vallen. Het Israelische meisje J. klaagt voornamelijk en het liefst over geld. De eerste dag klimmen we naar 3800 meter, waar we in de vrieskou van min tien proberen te slapen. Mijn hoofd ontploft bijna, ik ben nog niet gewend aan de hoogte. Drie Franse mannen, die we de komende vijf dagen constant tegen zullen komen, geven me coca thee -het lokale wondermiddel. De volgende dag langs Salkantay, de nog nooit door iemand beklommen monsterachtige berg, het dal in. De Engelsman C, die later zeer goede vriend zal worden, en ik besluiten de sterren te bekijken op onze rug. Het is een ongelooflijk schouwspel van de hemel van het zuiderlijk halfrond; hoewel, de avond ervoor was het twee keer zo fantastisch, maar veel te koud. Iedere dag lopen we rond de achttien kilometer, worden we gevoed door voornamelijk rijst met vlees en gaan de gesprekken over avocado's, sinterklaas, god, en ons favoriete dier. Op dag twee is er een tien minuten durende regenbui. C., J. en ik schuilen in het hutje van een man die op de berg woont. Binnen is het schraal ingericht, een minuscuul bed, twee smalle bankjes, en een kookstel. Vanuit zijn raam probeert hij aan voorbijgangers chocola en drinken te verkopen. Op het vuur staat een cavia te koken, onder het bed rennen enkele andere avondmaaltjes gezellig rond.
Na weer een nacht in de tent naast het snurkende Israelische meisje, en weer een dag van constant lachen omdat we de Fransen telkens tegenkomen, eindigen we in het dorpje Santa Teresa, waar hot springs zijn. Heerlijk, behalve het feit dat het moment dat ik uit het water stap de minuscule bijtvliegjes mijn benen letterlijk zwart kleuren en met hun venijnige kaken hapjes uit mijn vlees nemen. Dat betekent jeuk voor de rest van de nacht. Gelukkig merk ik daar weinig van, want C. en ik -en daardoor ook de rest- besluiten het feit dat we over de helft zijn te vieren met een pak rode wijn.
Dag vier bestaat voornamelijk uit het volgen van een spoorlijn, het fantaseren over avocado's, en eindelijk maar toch een voor lunch krijgen! 's Avonds slapen we in een hotel, om de volgende morgen om 4 uur op te staan om als eerste bij Machu Picchu te zijn. We rennen meteen door naar de kassa voor Wayna Picchu, de berg die achter Machu Picchu ligt en dagelijks slechts 200 mensen binnen laat. B., een van de Britten, een legerman met droge humor en meterslange benen, is als eerste boven. Ik als zevende, met een bijzonder mooie blauwe plek op mijn been (die twee weken later nog niet weg is) aangezien ik ben uitgegleden bij het naar boven rennen op de smalle trappen langs de berg. Als we dan eindelijk boven staan, in de stilte van de morgen, en neerkijken op Machu Picchu, overvalt ons allemaal een gevoel van complete voldoening; hiervoor hebben we vijf dagen gelopen, rijst gegeten, nog meer gelopen, nog meer rijst gegeten, in de kou geslapen. Het is een onbeschrijflijk gevoel. Gonzo geeft ons een rondleiding en legt ons vanalles uit over de significantie van bepaalde gebouwen, zonnewijzers, en stenen. Zijn accent en onze moeheid leidt tot hilariteit. Natuurlijk komen we de Fransen weer tegen -we besluiten een groepsfoto met ze te maken.
Dan terug naar Cusco, naar Jack's, waar je voor enkele euro's geweldig westers voedsel kan eten, en dan de markt op, waar kleine Peruviaanse mannen op ons af komen gerend met bonnen voor gratis drankjes, die we vervolgens allemaal maar op maken om vroeg in de morgen maar eens licht beschonken terug te keren naar het hostel. De volgende dagen beleef ik allerlei kleine avontuurtjes, zoals een lunch voor een sol (25 cent) in een soort grote gevangenishal, en dan met C, H, B en zijn vriendin J in de bus naar Puno, aan het Titicacameer. We bezoeken drijvende rieteilanden en een oude Engelse boot, en gaan dan door naar Copacabana, aan de Boliviaanse kant van het meer, om op Isla del Sol een geweldige zonsondergang te zien en voor de zoveelste keer 'shithead' te spelen.
In La Paz aangekomen feesten we weer. La Paz is een enge stad, vol cocaine, berovingen, en gemak waardoor je vast blijft plakken terwijl je er eigenlijk niets te zoeken hebt. Daarom besluiten B, J en ik Huayna Potosi, een berg van 6088 meter te beklimmen. C en H gaan verder, en opeens merk ik dat ik een vriendschap ben begonnen met iemand en dat afscheid nemen toch bijzonder vervelend is. Maar reizen blijft reizen, en ik ga liever de berg op dan heel lang de jungle in. Dus bivakmuts passen, ijsbijl uitproberen, en trappelend van verwachting mijn bed in voor het volgende avontuur.
Na het gewoonlijke slappe gelul over seks, drank, en alles wat daarbij hoort, blijken de Engelse mannen toch best mee te vallen. Het Israelische meisje J. klaagt voornamelijk en het liefst over geld. De eerste dag klimmen we naar 3800 meter, waar we in de vrieskou van min tien proberen te slapen. Mijn hoofd ontploft bijna, ik ben nog niet gewend aan de hoogte. Drie Franse mannen, die we de komende vijf dagen constant tegen zullen komen, geven me coca thee -het lokale wondermiddel. De volgende dag langs Salkantay, de nog nooit door iemand beklommen monsterachtige berg, het dal in. De Engelsman C, die later zeer goede vriend zal worden, en ik besluiten de sterren te bekijken op onze rug. Het is een ongelooflijk schouwspel van de hemel van het zuiderlijk halfrond; hoewel, de avond ervoor was het twee keer zo fantastisch, maar veel te koud. Iedere dag lopen we rond de achttien kilometer, worden we gevoed door voornamelijk rijst met vlees en gaan de gesprekken over avocado's, sinterklaas, god, en ons favoriete dier. Op dag twee is er een tien minuten durende regenbui. C., J. en ik schuilen in het hutje van een man die op de berg woont. Binnen is het schraal ingericht, een minuscuul bed, twee smalle bankjes, en een kookstel. Vanuit zijn raam probeert hij aan voorbijgangers chocola en drinken te verkopen. Op het vuur staat een cavia te koken, onder het bed rennen enkele andere avondmaaltjes gezellig rond.
Na weer een nacht in de tent naast het snurkende Israelische meisje, en weer een dag van constant lachen omdat we de Fransen telkens tegenkomen, eindigen we in het dorpje Santa Teresa, waar hot springs zijn. Heerlijk, behalve het feit dat het moment dat ik uit het water stap de minuscule bijtvliegjes mijn benen letterlijk zwart kleuren en met hun venijnige kaken hapjes uit mijn vlees nemen. Dat betekent jeuk voor de rest van de nacht. Gelukkig merk ik daar weinig van, want C. en ik -en daardoor ook de rest- besluiten het feit dat we over de helft zijn te vieren met een pak rode wijn.
Dag vier bestaat voornamelijk uit het volgen van een spoorlijn, het fantaseren over avocado's, en eindelijk maar toch een voor lunch krijgen! 's Avonds slapen we in een hotel, om de volgende morgen om 4 uur op te staan om als eerste bij Machu Picchu te zijn. We rennen meteen door naar de kassa voor Wayna Picchu, de berg die achter Machu Picchu ligt en dagelijks slechts 200 mensen binnen laat. B., een van de Britten, een legerman met droge humor en meterslange benen, is als eerste boven. Ik als zevende, met een bijzonder mooie blauwe plek op mijn been (die twee weken later nog niet weg is) aangezien ik ben uitgegleden bij het naar boven rennen op de smalle trappen langs de berg. Als we dan eindelijk boven staan, in de stilte van de morgen, en neerkijken op Machu Picchu, overvalt ons allemaal een gevoel van complete voldoening; hiervoor hebben we vijf dagen gelopen, rijst gegeten, nog meer gelopen, nog meer rijst gegeten, in de kou geslapen. Het is een onbeschrijflijk gevoel. Gonzo geeft ons een rondleiding en legt ons vanalles uit over de significantie van bepaalde gebouwen, zonnewijzers, en stenen. Zijn accent en onze moeheid leidt tot hilariteit. Natuurlijk komen we de Fransen weer tegen -we besluiten een groepsfoto met ze te maken.
Dan terug naar Cusco, naar Jack's, waar je voor enkele euro's geweldig westers voedsel kan eten, en dan de markt op, waar kleine Peruviaanse mannen op ons af komen gerend met bonnen voor gratis drankjes, die we vervolgens allemaal maar op maken om vroeg in de morgen maar eens licht beschonken terug te keren naar het hostel. De volgende dagen beleef ik allerlei kleine avontuurtjes, zoals een lunch voor een sol (25 cent) in een soort grote gevangenishal, en dan met C, H, B en zijn vriendin J in de bus naar Puno, aan het Titicacameer. We bezoeken drijvende rieteilanden en een oude Engelse boot, en gaan dan door naar Copacabana, aan de Boliviaanse kant van het meer, om op Isla del Sol een geweldige zonsondergang te zien en voor de zoveelste keer 'shithead' te spelen.
In La Paz aangekomen feesten we weer. La Paz is een enge stad, vol cocaine, berovingen, en gemak waardoor je vast blijft plakken terwijl je er eigenlijk niets te zoeken hebt. Daarom besluiten B, J en ik Huayna Potosi, een berg van 6088 meter te beklimmen. C en H gaan verder, en opeens merk ik dat ik een vriendschap ben begonnen met iemand en dat afscheid nemen toch bijzonder vervelend is. Maar reizen blijft reizen, en ik ga liever de berg op dan heel lang de jungle in. Dus bivakmuts passen, ijsbijl uitproberen, en trappelend van verwachting mijn bed in voor het volgende avontuur.
2 opmerkingen:
Mmmmm, ik ben benieuwd wat de nederlandse versie van het spel 'shithead' is, misschien kun je het eens omschrijven?
hee sweetie! ja, coca is goed voor je op die hoogte!maar volgens mij is het niet te eten. en natuurlijk weer heel leuk om je verhaal te lezen! kus
Een reactie posten